Onlangs was er in de Westhoek enige ophef over het feit dat er in de streek tussen Giezene (Guines) en Kales nog tot in de 16de eeuw sprake was van tweetaligheid in de Picardische en Nederlandse streektaal.
Vergeten als getuigen in dit debat is de bekende Friese taalkundige Johan Winkler, die de streek aan het einde van de negentiende eeuw bezocht. In zijn boek Oud Nederland, verschenen in 1888 in Den Haag, doet hij onder meer een boeiend relaas van zijn verblijf en verkenning van de streek. Lang geleden, toen ik nog in Frans-Vlaanderen woonde, leende Cyriel Moeyaert me zijn exemplaar van dit boek. Het duurde enkele jaren voordat ik het zelf antiquarisch kon kopen. Daarom is het een van de boeken uit mijn bibliotheek die ik het meest koester.
Johan Winkler vertelt over zijn bezoek aan de Frans-Vlaamse kust, zijn verblijf in een hotel in Duinkerke waar alle personeelsleden nog het Vlaams van de streek spraken. Verder merkt hij op: “Nog ten huidige dagen spreken de dorpelingen, de boeren en de arbeiders die in Artesië langs de zeekust wonen, tussen Kales en Bonen, tot aan het rivierke de Canche (Kwinte) en tot kaap Wittenes (Blanc-Nez zeggen de Fransen, Whiteness de Engelsen), hun Oud-Diets, hun Oud-Vlaams, hun oude landseigene goudspraak van het Nederlands.”
Hij citeert de getuigenis van G. P. Roos, een oude taalvorser afkomstig uit Nederland, die in de streek woonde en met wie Winkler in contact kwam. Roos gaf hem meer informatie over “die hedendaachsche dietsche volkspreektale ter zeekuste van Artesyen.” Hij geeft het voorbeeld van de gesproken taal, namelijk met het verhaal van een vrouw. Het klinkt als volgt: “oe een sjamel kiindeken bikant onder n’n kerre lage, en ’oe ‘eur moeder ’t griipte; ’t kindeke wou een koornauwe van d’n wagen gripen en ’t sloeg umware.”
Verder meldde G. P. Roos: “dat nog heden (na 1885 dus) de kosters in enkele dorpen van deze gou(w), den kinderen wel lager onderwijs geven in het Vlaamsch, gelijk vroeger algemeen gebruikelijk was, toen ook de pastoors der jeugd den Catechismus nog in de Vlaamsche moedertaal leerden. Thans echter geschiedt dit nog slechts ‘ter sluiks’.”
SINT-OMAARS EN OMSTREKEN
Johan Winkler bezocht ook in dezelfde periode Sint-Omaars en omgeving. Hij schrijft dat in de stad Sint-Omaars en in de dorpen St.-Folkwin (St.-Folquin), Nieuwkerke en Oudkerke (Nouvelle-Eglise en Vieille-Eglise), St.-Mariakerke (St. Marie-Kerque), St.-Omaarskapel, Oye, Offerkerke, Rackinghem en Wardek (Wardrèque) “werd door d’ingezetene ten jare 1845 nog vry algemeen Vlaamsch gesproken; in de stad echter weinig.”
Hij voegt daaraan toe dat Edmond de Coussemaker in zijn werk ‘Délimitation du Flamand’ uit 1857 onnauwkeurig was. Volgens Winkler vergat hij, en ik citeer, “het Dietsch, dat in Artesië langs de zeekust gesproken wordt, en dat niet onmiddellijk samenhangt met het Vlaamsch van Fransch-Vlaanderen.” Blijkbaar leunde dat ‘Dietsch’ meer op Saksische/Friese, of moet ik zeggen Zeegermaanse wortels.
24.03.2025