WIDOPEDIA
Een blog over Frans-Vlaanderen, de Nederlanden en Europa
Wido Bourel

Meest recente berichten
Archieven
Kernwoorden

Interview met Maurits Cailliau

Over, het “oogkleppen flamingantisme en de Heel Nederlandse gedachte” 

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/maurits-cailliau-het-oogkleppenflamingantisme-overstijgen/

Maurits Cailliau (°1938), een West-Vlaming die in Ieper woont, is zijn leven lang de stille kracht achter talloze Heel-Nederlandse initiatieven en publicaties. Ik sprak met hem over zijn Heel-Nederlandse streven en over de actualiteit van de Nederlandse gedachte.

In de traditie van Heel-Nederlandse jeugdbewegingen

Maurits Cailliau, u was al heel vroeg actief in de jeugdbeweging en, opvallend, in Heel-Nederlandse groepen als het Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV). Hoe kwam u er toe?

‘Zo heel vroeg was dat ook weer niet. in 1956 werd ik 18 en zag ik als ‘flamingant’ uit naar een engagement. Het werd het ADJV dat me op het Heel-Nederlandse spoor bracht en me leerde, wat wij noemden, het ‘oogkleppenflamingantisme’ te overstijgen.’

Wie waren de leidende figuren van het ADJV?

‘Vooreerst de twee verbondsleiders: Staf Vermeire, die ook de Uitgeverij Oranje runde. En Jaak de Meester, die Staf als verbondsleider opvolgde, en de naam ADJV wijzigde in Blauwvoetjeugdverbond. Twee totaal verschillende persoonlijkheden. Staf was de rusteloze doener en organisator. Jaak, meer de denker die het diepe onderscheid beklemtoonde tussen enerzijds de jeugdbeweging en anderzijds de jeugdzorg.’

U geloofde in de opvoedkundige waarde van de jeugdbeweging. Veel later, in de jaren ’70, stond u mee aan de wieg van de Oranjejeugd. Is er vandaag nog plaats voor de jeugdbeweging?

‘Oranjejeugd zou zowat de laatste tak worden van de vele gedaanten van de Heel-Nederlandse jeugdbeweging. Hun pedagogisch project lag helemaal in de lijn van wat het ADJV me bijbracht. De jeugdbeweging, vormend en opvoedend, naast het gezin en het onderwijs, heeft beslist nog een onvervangbaar bestaansrecht. Vandaag heeft ze wel de tijdsgeest tegen, die leeft van ‘de waan van de dag’. Men verkiest vluchtig vertier en schuwt verdieping en blijvend engagement.’

De XVIII Provinciën

U toonde ook interesse voor gebieden die historisch ooit tot de Nederlanden behoorden.

‘Wie niet weet waar hij vandaan komt, weet ook niet waar hij heen wil. Dit axioma benadrukt de noodzaak en het nut van de geschiedenis — spijtig genoeg het kneusje in het hedendaags onderwijs. Het bestuderen van onze geschiedenis — onze “roots” — was ook voor mij een evolutie van “voortschrijdend inzicht”: van Vlaanderen naar het grotere Nederland, en uiteindelijk naar het historisch perspectief van de historische Nederlanden, zijnde de XVII Provinciën.’

U was tot vorig jaar eindredacteur van het jaarboek De Nederlanden extra muros van de Stichting Zannekin. Ik tel in mijn bibliotheek 45 jaargangen van dit jaarboek.

‘De huidige Vereniging/Stichting Zannekin had naamgenoten en voorlopers in het interbellum en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze kwam halverwege de jaren ’60 van de vorige eeuw tot stand als steun voor de Zuid-Vlaamse werking en het tijdschrift Notre Flandre, bezield door haar voorman, de E.H. Jean-Marie Gantois. Ze besteedde toen slechts aandacht aan de Franse Nederlanden. Naderhand werd de werking uitgebreid tot alle territoria langsheen de huidige Benelux-grenzen die doorheen onze geschiedenis ooit deel uitmaakten van de Nederlanden, of er cultureel sterk mee verbonden waren geweest. Het jaarboek bundelt studies en beschouwingen over die aloude Nederlandse gebieden die voornamelijk door Frankrijk en Duitsland ingelijfd werden.’

Frans- of Zuid-Vlaanderen

U heeft de Frans-Vlaamse voorman Jean-Marie Gantois nog goed gekend. Welke indruk heeft hij op u gemaakt?

‘Reeds in de ADJV-jaren was Frans- of Zuid-Vlaanderen de regio bij uitstek voor onze kampen. Die boden ons herhaaldelijk de gelegenheid Jean-Marie Gantois te ontmoeten, in Rijsel, of in zijn geboortestad, Waten. Later werden de Franse Nederlanden regelmatig het doel van de studie-uitstappen van Zannekin, die als vereniging ook instond voor de gedenksteen met Leo Belgicus op Gantois’ graf.’

Bij onze bezoeken aan Jean-Marie Gantois viel ons vooral zijn erudiete kennis van de geschiedenis en zijn spitse humor op.

‘Na zijn overlijden zorgde de Stichting Zannekin er ook voor dat zijn enorme bibliotheek een veilig onderkomen kreeg. Ze is vandaag nog steeds als “Bibliotheek de Franse Nederlanden” te bezoeken en te raadplegen in de Kulak te Kortrijk. Bij onze bezoeken aan Jean-Marie Gantois viel ons vooral zijn erudiete kennis van de geschiedenis en zijn spitse humor op. Hij volgde nauwgezet de evolutie binnen de Vlaamse Beweging.’

Hoe bekijkt u na al die jaren de evolutie over de Schreve?

‘Al meer dan een halve eeuw beweert men dat de Nederlandse streektaal aldaar tot verdwijnen gedoemd is. Maar ze raakt er klaarblijkelijk niet uitgeroeid. Steeds weer komen er nieuwe initiatieven tot stand ter promotie van de streekgebonden variant van het Nederlands, in het vanouds Vlaamssprekende deel van de zuidelijkste Nederlanden.’

Joris van Severen — de persoon

Een andere persoonlijkheid die u altijd heeft geboeid is Joris van Severen. U bent de werkende kracht achter vele initiatieven en publicaties rond Van Severen. Wat fascineert u in deze man?

‘Al in het ADJV leerde ik Joris van Severen kennen als een van de “Vaders van het Vaderland”. Hij werd gewaardeerd als een politicus die verder zag dan de volgende verkiezingen en een grootse visie voorhield.’

Wat me nog aanspreekt is het beklemtonen van de waarde van de persoonlijkheid, en de blijvende pedagogische betrachting tot de besten te behoren, boven de velen uit te stijgen.

‘Zijn politieke evolutie en koerswijzigingen steunden op zijn voortschrijdend inzicht inzake zijn studie van onze geschiedenis. Wat me nog aanspreekt is het beklemtonen van de waarde van de persoonlijkheid, en de blijvende pedagogische betrachting tot de besten te behoren, boven de velen uit te stijgen. Ook zijn zin voor orde, conditio sine qua non voor een harmonisch samenleven en het vormen van een samenhangend geheel. Dit wou hij maatschappelijk realiseren met het solidarisme, dat klasse- en andere tegenstellingen overwinnen zou.’

Kan het solidarisme nog een rol spelen in deze tijd? Biedt het nog een oplossing voor huidige sociaal-economische problemen?

‘Het solidarisme kan beslist de hedendaagse samenleving nog inspireren. Dit in confrontatie tot de onverkorte liberale globaliseringtendensen die landen en volkeren — en enkelingen — hun identiteit dreigen te ontnemen. Het solidarisme streeft naar een samenleving “op maat van de mens”: een wereld waarmee hij zich verbonden kan voelen. Het beleven van zijn “wortels” staat in schril contrast tot de huidige hang naar een mondiale wereld waarin niemand nog “iemand” is.’

Joris van Severen — de fascinatie

Hoe verklaart u dat, 80 jaar na zijn dood, Joris van Severen  nog het onderwerp is van een lijvige biografie geschreven door Luc Pauwels? Waarom blijft Joris van Severen actueel?

‘Mede omwille van de hiervoor vermelde inzichten. Laten we hopen dat ze stilaan weer aan zin en inhoud winnen in een tijdsbestek dat dergelijke waarden helemaal verliest en materiële welvaart verkiest boven geestelijk welzijn en evenwicht.’

‘De studie over de persoonlijkheid van Joris van Severen is overigens nog lang niet afgesloten. Na de uitmuntende biografie van Luc Pauwels die bij Doorbraak verscheen staat voor volgend jaar alweer een nieuwe biografie op stapel met Dieter Vandenbroucke als auteur.’

U bent de uitgever van een jaarboek rond de persoon van Joris van Severen dat inmiddels aan zijn 25ste jaargang toe is. Zo’n initiatief rond één persoon is, denk ik, uniek in Vlaanderen. Bestaat er nog veel materiaal over van Severen dat niet is gepubliceerd?

‘De jaarboekenreeks bundelt ondertussen meer dan 5000 pagina’s — met uitschieters als Die vervloekte oorlog (Van Severens dagboek over de Eerste Wereldoorlog) en de grootformaatuitgave Fotobiografie Joris van Severen (en het Verdinaso).’

De fascinatie voor zijn uitzonderlijke persoonlijkheid houdt aan, terwijl andere tijdgenoten al lang vergeten zijn.

‘Aan kopij is er vooralsnog geen gebrek. Talloze dagboekpagina’s van Van Severen kwamen nog niet aan bod. En voor heel wat deelaspecten biedt zijn archief nog boeiend studiemateriaal. De fascinatie voor zijn uitzonderlijke persoonlijkheid houdt aan, terwijl andere tijdgenoten al lang vergeten zijn.‘

Er is sprake van hergroepering van alle initiatieven rond Joris van Severen in een overkoepelend instituut. Kan je daar iets meer over vertellen?

‘Tot vandaag evolueerden de Stichting Joris van Severen (die instaat voor het onderhoud van het grafmonument te Abbeville en herdenkingsmomenten organiseert) en het Studiecentrum Joris van Severen (dat vooral de klemtoon op studie benadrukt), in goede verstandhouding naast elkaar. Bedoeling nu is dat beide vzw’s in 2022 de krachten bundelen en tot een fusie komen, onder de gemeenschappelijke naam Joris van Severen Instituut.’

’t Is te kleen om ghedeelt te blijven

Even nog over de actualiteit: N-VA-voorzitter Bart De Wever pleitte recent voor een mogelijke toenadering tussen Vlaanderen en Nederland. Hoe actueel is de Heel-Nederlandse gedachte?

‘Dergelijke toenadering lijkt zich eerder op het Groot-Nederlandse vlak te situeren, zijnde een vorm van taalnationalisme, gespeend van historisch inzicht. “’t Is te kleen om ghedeelt te blijven”, wist Willem van Oranje al, daarin nagevolgd door Joris van Severen. Een historicus als Bart De Wever zal overigens wel weten dat de term ‘België’ het Latijnse equivalent is voor ‘Nederland’.’

Ook professor Mathias Storme verklaarde dezer dagen dat ‘een Nederlandse confederatie uitweg biedt voor moeilijkheden van Vlaamse onafhankelijkheid’. Dat komt aan, in de oren van een ‘Heel-Nederlander’. Zo te zien is er nog toekomst voor de Heel-Nederlandse gedachte. 

‘De kijk van Matthias Storme biedt alvast méér perspectief voor het Heel-Nederlandse streven. Daarin schuilt de mogelijkheid tot het uitbouwen van het Benelux-gebied in z’n geheel tot een daadwerkelijke politieke identiteit. Wellicht kan dit slagen wanneer de beoogde confederatie rekening houdt met, en opgebouwd wordt op, een waarachtige federatieve basis die iedere gewestelijke identiteit haar eigenheid waarborgt.’

Gepubliceerd

16.12.2021

Kernwoorden

Het oudste huis van Kaaster

Volgens Cyriel Moeyaert moet dit het oudste huis van Kaaster zijn. Verscholen in de velden achter de oude herberg het Hondenest. Voor ons was dat het huis van tante Margriet.

Tante Margriet woonde daar eenzaam en alleen. Ze werd geboren in 1895, verloor al heel vroeg twee echtgenoten. Haar tweede man was een broer van mijn grootmoeder. De miserie van het leven had haar niet gespaard. Maar ze ging er vrolijk door, omringd door een dozijn honden en katten met wie ze uitsluitend Vlaamsch klapte. Je moest maar zien waar je kon zitten: ’t was er heel klein en op elke stoel sliep een poes. 

In de tijd dat Tante Margriet er woonde, tot begin de jaren ’80, was in het huis geen elektriciteit en geen drinkwater. ‘De oude mode’ noemde mijn grootvader dat. Midden de tuin stond een waterput, enkele meter diep. Het water werd bovengehaald met een emmer gebonden aan een touw. In huis stond ook geen tuig om te koken. Er werd op de antieke Vlaamse stoof gekookt. Heet, vooral in de zomer.

Margriet kweekte kippen en konijnen, en voor het overige, groenten en klein fruit uit de tuin. Niets kwam op tafel dan van eigen kweek. Het huis had geen kelder. In de tuin was een natuurlijke kelder gegraven die je bereikte via een trap en een deurtje. Het dak van de kelder was een golfplaat bedekt met een zeer dikke laag grond. Primitief, maar koel en efficiënt.

Als ze niet thuis was stond Margriet in de kerk. Voor de kost ging ze meermaals per week de kerk schoonmaken en in orde brengen. Tijdens de missen liep ze streng rond voor het stoelgeld. Weinigen wisten dat Margriet met haar familienaam  Becaert heette. In Kaaster was ze voor iedereen Margriet Stoolkarrette.

Margriet overleed begin de jaren’80. Toen ik een beetje later met mijn broer (zie foto) het huis nog eens bezocht was het verkocht en volledig schoongemaakt. Onwezenlijk, geen springende honden en katten meer. Met de hele troep van tante Margriet was ook de ziel van het huis vertrokken.

Gepubliceerd

04.12.2021

Kernwoorden
Reacties

België en het Franse virus

De echte tegenstander van Vlaanderen is Frankrijk

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/belgie-en-het-franse-virus

Er was nog eens een officieel topoverleg  tussen premier Alexander De Croo, minister van defensie  Ludivine Dedonder en de Franse premier Jean Castex. In het Egmontpaleis ging het over veiligheid, en ook over politie en militaire samenwerking. Premier De Croo kondigde een versterkte samenwerking tussen België en Frankrijk aan om ‘radicale islamisering en extreemrechtse dreiging beter te kunnen beheren’.

Vergis u niet: voor, maar nog meer achter de schermen, is de druk van Frankrijk op dit land al sinds het ontstaan van België ononderbroken, arrogant en nu dus ook besmettelijk.

Franse agenda

Het overleg ging over een Franse agenda:  terrorisme, illegale migratie over de Noordzee, en politie en militaire samenwerking. Ik kan me voorstellen dat, na de moordpartij in en rond de Bataclan, Parijs klaar wil zien in de gevaren van het Molenbeeks integratiemodel. Noteer ‘en passant’ dat men ook hier de Franse semantiek overneemt: het islamisme en extreemrechts worden in een vloeiende beweging voortaan steeds samen genoemd. Het islamisme heet kort en krachtig  ‘radicaal’ te zijn, terwijl extreemrechts niet alleen extreem maar vooral als  ‘dreigend’ wordt gebrandmerkt.

‘Onregelmatige’ migranten

Overleg en samenwerking met betrekking tot de naar Groot-Brittannië overstekende illegale migranten en vluchtelingen, met een nieuw eufemisme tegenwoordig ‘onregelmatige’ migranten genoemd, klinkt dezer dagen feller nu er doden vallen. Alhoewel het Frankrijk vooral te doen is om de buren de hete aardappel lekker door te geven om tijd te winnen, in plaats van in gesprek te gaan met  het perfide Albion.

De Franse minister van Binnenlandse zaken  Gérald Darmanin verklaarde tijdens een recente vergadering vanuit Kales – vergadering waar de Engelsen niet welkom waren – dat de ‘passeurs’ de criminelen van het verhaal zijn. Sammy Madhi wees voor zijn part naar de schuldige Britten die van geen pas willen weten en  naar de Brexit. Over de verpletterende verantwoordelijkheden wegens nalatigheid van Frankrijk en Groot Brittannië, werd uiteraard in alle talen gezwegen.

Ondanks de  nachtelijke oefeningen van politiepatrouilles is het een publiek geheim dat men al te graag deze migranten ziet vertrekken naar Groot-Brittannië

Het Franse kat en muis spel tussen Franse politie en migranten  duurt al jaren. Gevolg is dat tentenkampen zich regelmatig verplaatsen en overal groeien als paddenstoelen. Ondanks de  nachtelijke oefeningen van politiepatrouilles is het een publiek geheim dat men al te graag deze migranten ziet vertrekken naar Groot-Brittannië, al was het maar om de druk op de ketel aan Franse kant in balans te houden. Terwijl in chique Parijse, Brusselse en Londense paleizen  dure woorden van onkunde worden uitgesproken, spoelen soms lijken aan op de mooiste stranden van de Nederlanden in Frankrijk. En de plaatselijke bevolking in Kales en omgeving, die het kotsbeu is haar thuisland te zien veranderen in een sloppenwijk, mag zelf voor haar veiligheid zorgen.

Training in Mali

Tenslotte is in het Egmontpaleis nog beslist dat 250-300 Belgische soldaten zo nodig moeten worden gezonden naar Mali. Niets nieuw onder de zon  en de Franse wensen zijn wet. Wat heeft België te verliezen, tenzij mensenlevens, in een gewezen Franse kolonie? En wat denken de slachtoffers van de overstromingen in Wallonië  hiervan die zelf niet konden rekenen op de deftige inzet van ‘hun’ leger bij de recente watersnood? Prof. Herman Matthijs schreef niet zo lang geleden in Knack (31 7 2021):  ‘een aantal Franstalige partijen dromen van een Belgische divisie in het leger van de Franse vijfde republiek.’

Duizendjarige kwaal

De Franse bemoeiingen in onze regio behoren tot een duizendjarige kwaal. Het aanpassingsvermogen van de Vlamingen aan deze situatie duurt al even lang. Het begon in de tijd van de Vlaamse graven, kende een bloedig hoogtepunt met Lodewijk XIV,  en werd een bezetting door de Franse Revolutionaire troepen en Napoleon. In 1830 was Frankrijk de voornaamste actor achter het ontstaan van België en de verfransing ervan. Het voortbestaan van dit land heeft meermaals aan een Franse zijden draad gehangen.

De achteruitgang van Frankrijk als grootmacht had tot paradoxaal gevolg dat het land meer dan ooit zijn invloed liet gelden in België, haar Europese speeltuin

De achteruitgang van Frankrijk als grootmacht had tot paradoxaal gevolg dat het land meer dan ooit zijn invloed liet gelden in België, haar Europese speeltuin. De onmiddellijke buren gaven meestal niet thuis: Nederlanders toonden in de geschiedenis maar kortstondig interesse. Groot Brittannië keek not amused richting de wijde wereld. En de Duitsers verspeelden hun troeven als gevolg van de twee laatste oorlogen.

Persoonlijke ervaring

Een kleine, persoonlijke anekdote voor wie denkt dat dit allemaal tot een ver vereleden behoort. In 2004 werd ik door de consul-generaal van Frankrijk in Antwerpen gepolst als potentiële conseilleur aux affaires économiques de la France. Dat is een onbezoldigde eretitel als raadgever voor economische aangelegenheden. Voor de lol ging ik op de uitnodiging in. Plaats van het gebeuren voor een introductie tot dit selectief clubje was uiteraard een chique Brussels hotel. Aanwezig waren een dertigtal gasten, naast diplomaten en personeel van de ambassade, een bonte waaier van  bedrijfsleiders, allemaal vertegenwoordigers van grote Franse bedrijven met tentakels in België.

Energiebedrijf Suez voorop die al sinds 1999 Electrabel had veroverd. Uiteraard was de fine fleur van het  Franse bankwezen aanwezig. Vier jaar later zou BNP Parisbas er in slagen Fortis over te nemen. Ik herinner me ook nog vertegenwoordigers van Airbus  en Dassault druk doende over het aantal vliegtuigen in dat jaar in bestelling.  Ze waren toen  al in de running om de vervanging van de  F16 aan de Amerikanen te betwisten. Grote spelers in de voeding, de bouw of de transportsector zoals Carrefour die GB overnam in 2000, Thalys die sinds kort 60 % Frans is geworden, enzovoort.

Uit de bocht

Deze vergadering bleef me niet zo zeer in het geheugen gegrift door de te verwachten, arrogante beau monde. Wel door een opvallende tussenkomst van de aanwezige Franse ambassadrice. Het was daags na het auto-ongeluk van Guy Verhofstadt, toen premier, die met twee gebroken ribben de nacht  in een Gents ziekenhuis had doorgebracht. Ik luisterde nog snel naar de radio om 8 uur: er was weinig geweten over het incident. Maar om 9 u, bij de aanvang van de  meeting, nam de Franse ambassadrice onmiddellijk het woord.

Ze wist het geachte gezelschap gerust te stellen en met veel details  te praten over de gezondheid van onze Premier die ze al aan de telefoon had gesproken. Ik heb toen geconcludeerd dat de relatie tussen de autoriteiten van dit land en de Franse ambassade toch wel van een  heel bijzondere aard moest zijn om over meer nieuws te beschikken dat het ochtendjournaal. Verder heb ik me wijselijk zo ver mogelijk gehouden van deze pedante kringen die de uitkoop van België als hobby van hun geparfumeerd bestaan beoefenen met de collaboratie van plaatselijke zakkenvullers.

Monopolievorming

Het is de Vlaamse politicus Lode Claes die terecht wees op het feit dat de echte tegenstander van Vlaanderen niet zo zeer de Franstaligen  in dit land zijn dan wel Frankrijk. Claes overleed in 1997. Zie hoe het machtsaandeel van Frankrijk in België sinds dat jaar is toegenomen. Was Frankrijk een multinational, haar huidige monopolievorming  op Belgisch grondgebied zou door de Europese instanties worden betwist.

Deze situatie maakt mogelijk dat Franse monopolisten ongegeneerd ons zogenaamde marktprijzen, versta duurdere prijzen dan in Frankrijk, aanrekenen voor bijvoorbeeld dezelfde energie of diensten. Er bestaan duizenden filialen van Franse bedrijven in België. Vele  behoren tot de meest rendabele bedrijven van Franse groepen. Het brengt Franse aandeelhouders jaarlijks vele miljarden op die overal naar toe vloeien, behalve naar België.

De Franse instanties zullen het officieel niet snel toegeven om binnenlandse conflicten te vermijden  maar Brussel is voor de Franse Europese verkozenen en ambtenaren een betere stad dan Straatsburg

Op politiek vlak is het niet anders. Of het nu gaat om de Navo, of om de Europese instellingen, ze zijn tegenwoordig op minder dan twee uren van Parijs snel bereikbaar, en met eigen Frans TGV-vervoer. De Franse instanties zullen het officieel niet snel toegeven om binnenlandse conflicten te vermijden  maar Brussel is voor de Franse Europese verkozenen en ambtenaren een betere stad dan Straatsburg. Franse politici en lobbyisten  kunnen er makkelijker onder de radar  bij de Europese instanties hun gang gaan,  en bovendien in een taal en culturele omgeving die als thuis aanvoelt. Een thuisgevoel gestimuleerd door een kolonie van duizenden rijke Fransen die, om de centen, zich uitstekend kunnen vinden in de discretie en de rust van de chique, exclusieve wijken in Ukkel en Elsene.

Vergeet het rattachisme

Als je het mij vraagt is België voor de Fransen een schatkist én een paradijs op aarde tegelijk. Daarom betwist ik de thesis van Franstalige Rattachisten als Jules Gheude die ons willen doen geloven  dat Frankrijk staat te springen om Franstalig België  in te palmen. Het rattachisme klinkt voor Parijs als een Vaudeville. Wat kan Frankrijk nog meer aan België verdienen dan nu?

Ruzie maken met andere landen van Europa  om de grenzen van Frankrijk tot aan de Brusselse Grote Markt op te schuiven waar ze al vriend aan huis zijn?  Wat is de toegevoegde waarde van dit scenario  met 70 % van de economie waarover men  geleidelijk  aan de controle verliest door de splitsing van het land?  Waar moeten de rijke Fransen naartoe als hun belastingparadijs, nu op amper  85 minuten van Parijs, hun ontvalt? En wat krijgt Frankrijk hiervoor  in de plaats: de shit, de schuld, en de overdracht van de Vlaamse transfers met Wallonië?

Plooien, niet breken

Ik denk dat de volgende Franse ambassadeur een fan wordt van het model van de vier deelstaten, en een leerboek gaat schrijven getiteld: ‘Diplomatie et confederalisme pour les nuls’. Ik zie hem nog ooit vlot Nederlands spreken om de Vlamingen te koesteren.

Volgens mijn niet zo dierbaar vaderland mag België plooien met de wind zoals het riet in de fabel van Jean de La Fontaine. Plooien, niet breken. De spelbepaler  – of is het de spelbreker – voor Vlaamse autonomie en onafhankelijkheid is al duizend jaar gekend. Hij woont niet in Brussel maar in Parijs. De tegenstander negeren en mogelijke Europese en andere bondgenoten verwaarlozen om de strijd  aan te gaan, die twee factoren leiden Vlaanderen naar de overwoekerde paden van de volgende tien staatshervormingen en van de nog hogere facturen voor energie, en voor van alles en nog wat.

Gepubliceerd

01.12.2021

Kernwoorden
Reacties

Poortwachters van het Bretoens

Een interview met Jan Deloof over Bretoense schrijvers en literatuur (2)

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/poortwachters-van-het-bretoens

Jan Deloof over Bretoense schrijvers en literatuur

Jan Deloof, 91 jaar, is een West-Vlaming die verliefd werd op de Bretoense taal en cultuur. Over de Bretoense taal en over auteurs in het Bretoens schreef hij verschillende boeken. Zijn recentste heet ‘Poortwachters. Wat mij boeide in Bretagne.’

Jan Deloof, u schreef het boek Poortwachters. Wat mij boeide in Bretagne*. Wie zijn de poortwachters van Bretagne?
Bij de naam Poortwachters heb ik niet zozeer aan Bretagne gedacht als aan de Bretoense taal. Het zijn mensen die hun leven lang op velerlei manieren geijverd hebben om het Bretoens een taal te laten zijn waarin je net zo goed kunt ademen en leven als in om het even welke zogenoemd ‘grote’ taal. Het gaat vooral over taalminnaars, onder wie linguïsten, recensenten, woordenboekmakers, sprokkelaars van spreuken … Van die spreuken en gezegden zijn er ook een heel aantal opgenomen, met vertaling. 

Vele namen in uw boek zijn ons, eerlijk gezegd, totaal onbekend. Is dat het lot van wie schrijft in en over een kleine taal?

Uiteraard. Neem nu ons Nederlands, dat ondanks een rijke en zeer verscheiden literatuur nog nooit een Nobelprijs heeft binnengehaald. Dat ‘onbekend maakt onbemind’ geldt ook voor bijvoorbeeld het Catalaans en a fortiori voor het Fries of het Bretoens. 

Een auteur als Pierre-Jakez Hélias is door zijn Franse bestseller Cheval d’orgueil, een Bekende Bretoen in Frankrijk geworden. Een andere Bretoen met talent, Xavier Grall, schreef ooit dat Hélias, met zijn boek, de ‘gefossiliseerde folklore’ alle eer aandeed. Terecht?

Grall, die zelf nauwelijks Bretoens kende, heeft wel meer ongenuanceerde dingen gezegd. Per-Jakez Helias (op zijn Bretoens) heeft de samenleving van zijn kinderjaren gewoon empathisch beschreven. Het is alleen maar zondejammer dat Goulven Jacq, die met zijn onvertaald Pinvidigezh ar Paour (de rijkdom van de arme) een soortgelijk boek publiceerde, zelfs in Bretagne vrijwel onbekend gebleven is.

In uw boek schrijft u ‘ondanks alle mogelijke controverse is Roparz Hemon ongetwijfeld een van de allerbelangrijkste figuren van de Bretoense letteren in de twintigste eeuw’. Wie was Roparz Hemon?

Roparz Hemon (1900-1978), pseudoniem van Louis Paul Némo, in enkele lijnen samenvatten valt niet mee. Hij was zijn leven lang taalhervormer, grammaticus, auteur van leerboeken Bretoens, maar evengoed romancier en dichter. Hij wilde in een heldere, van Franse en andere invloeden gezuiverde taal naar een Bretoense literatuur op Europees niveau.

Waarom was Roparz Hemon controversieel?

Frankrijk en de Franstalige Bretoenen onthouden van Roparz Hemon vooral dat hij cultureel gecollaboreerd heeft met de Duitsers. Hij heeft zijn vooroorlogse activiteiten niet stopgezet, maar integendeel nog uitgebreid als de bezetter hem daar de kans toe gaf. Na een proces dat men ook over het Kanaal met argusogen volgde, werd Hemon veroordeeld tot tien jaar verlies van zijn burgerrechten. Naar mijn gevoel is dat geen straf die opgelegd wordt voor ernstige misdaden tegen de mensheid. Hij is uitgeweken naar Ierland en is bij leven nooit meer naar Bretagne teruggekeerd.

6-In 2007 ontving u de prijs Roparz Hemon voor uw vertaalwerk. Wie loofde die prijs uit?

Het is een prijs die uitgaat van de Kuzul ar Brezhoneg (Raad van het Bretoens), een koepel boven verschillende culturele verenigingen en uitgeverijen. Eerlijk gezegd weet ik niks af van hun criteria bij het toekennen van de prijs, noch van wie ook nog allemaal de prijs gekregen heeft. De uitreiking vond plaats tijdens een Bretoense vakantiecursus en was eerder gezellig dan plechtig. 

Een van die auteurs, Gwennole Ar Menn (1938-2009), hebt u ooit naar de IJzerbedevaart meegenomen. Kan men het Bretoense met het Vlaamse streven vergelijken?

Het was op zijn vraag. Zijn conclusie was echter dat onze IJzerbedevaart niets was voor Bretagne. Dat betekent niet dat er geen paralellen zouden zijn. De Bretoense Beweging kun je zonder meer stuk voor stuk vergelijken met de Vlaamse Beweging, maar dan honderd jaar later en op veel kleinere schaal. Het alomtegenwoordige katholicisme, de oppermachtige dialecten…  Als iemand zich geroepen voelt: stel Guido Gezelle tegenover Maodez Glanndour, of Albrecht Rodenbach tegenover Yann-Ber Kalloc’h.  

8-in dit boek publiceert u uitvoerig over de polemiek die u voerde met Jean Le Dû, professor emeritus Keltische studies, verbonden aan de Universiteit Brest. Waarover ging dit precies?

Uiteindelijk draait het om mijn onbegrip voor de houding van Le Dû en de zijnen. Ze bestuderen het Bretoens, ze werken erop, maar niet ermee, en zeker niet ervoor.

Opvallend in Frankrijk is de steun van overheden voor de dialecten in Bretagne, Elzas, Frans-Vlaanderen: een bewuste Franse zet om de standaardtalen (Bretons, Duits, Nederlands) de pas af te snijden?

Bewust of onbewust, die steun probeert randgebieden van het Duits en het Nederlands af te weken van het grotere geheel. In Bretagne, dat geen grote broer heeft om naar te kijken, wakkert die steun alleen maar de reeds grote verschillen tussen de dialectgroepen nog wat aan. 

In een ander omvangrijk boek Ik heb geen ander land publiceert u in 2017 een keuze van gedichten in het Bretons, telkens met Nederlandse vertaling van uw hand. Welke Bretoense dichters kan u de Vlaamse lezer aanraden?

Roparz Hemon, vanwege zijn literaire en taalkundige activiteiten en de opvattingen die eraan ten grondslag liggen. Per-Jakez Helias, vanwege de totaal andere benadering van de Bretoense taalstrijd. Anjela Duval, omdat ik zelf niet begrijp waarom de gedichten van deze ongetrouwde, wat reactionaire boerin mij en veel anderen zo aanspreken.

Anjela Duval die schreef: ‘Rak siwazh, an hini a garen/ Ne gare ket’r pezh a garen’ (Want helaas, hij van wie ik hield/ Hield niet van dat waar ik van hield). Wie was deze dichteres?

Een eenvoudige boerin (1905-1981) die verzen schreef ‘met de ploegschaar / Op het levend vlees van mijn Bretagne, voor na voor, / Daar berg ik de gouden korrels in / Waarvan de lente verzen maakt…’ Ze raakte in één slag bekend in heel Frankrijk door een tv-uitzending in 1971, Les Conteurshttps://www.youtube.com/watch?v=AeGyhtR4dcc&t=2s

doordesemd met de waarden en gebruiken van het Bretoense platteland

Haar klare poëzie is doordesemd met de waarden en gebruiken van het Bretoense platteland. Ze schreef maar één gedicht dat verwijst naar de liefde voor een man, en die heeft moeten wijken voor de liefde voor haar land, haar taal, haar vrijheid.   

Welke toekomst ziet u voor de Bretoense taal en literatuur?

Die zie ik eerder somber in. Het aantal sprekers van de taal neemt langzaam maar voortdurend af. Zorgwekkend is de kloof tussen de traditioneel dialectsprekende plattelander en de nieuwe sprekers die het onderwijs in beperkte mate aflevert. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ik met mijn publicaties eigenlijk een papieren grafmonument heb opgericht.

*Ik heb geen ander land.  Bretonse poëzie met Nederlandse vertaling.  Uitgeverij Boekscout, Soest (NL), 2017.  –  ISBN 978-94-022-3510-4.

*Poortwachters. Wat mij boeide in Bretagne. Uitgeverij Boekscout, Soest (NL). – ISBN 978-94-6431-912-5

Gepubliceerd

14.11.2021

Kernwoorden
Reacties

Verliefd op de Bretoense taal en cultuur

Een interview met Jan Deloof (1)

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/verliefd-op-de-bretoense-taal-en-cultuur

Jan Deloof, 91 jaar, is een West-Vlaming die verliefd werd op de Bretoense taal en cultuur. Over de Bretoense taal en over auteurs in het Bretoens schreef hij verschillende boeken. Ik sprak met hem over wat hem boeit in Bretagne.

Deloof: ‘Mijn wieg stond in de Deerlijkstraat in het Zuid-West-Vlaamse Zwevegem, tien jaar voor het begin van de Tweede Wereldoorlog. Laat me mezelf een oude krijger noemen die vooral actief was op drie fronten: de lokale geschiedenis van mijn geboortedorp en omstreken, de Zuid-Afrikaanse taal- en letterkunde, en de Bretoense taal- en letterkunde.’

Pioniersjaren

U behoort tot de eerste redactiemedewerkers van het tijdschrift Ons Erfdeel. Hoe was dat in de pioniersjaren?
‘Zoek het in mijn belangstelling voor Frans-Vlaanderen. Ook Ons Erfdeel was in het prille begin sterk op Frans-Vlaanderen gericht. Mijn eerste ontmoeting met stichter Jozef Deleu had trouwens plaats in Waregem, bij een van de Frans-Vlaamse Cultuurdagen in de vroege jaren zestig. Van 1968 tot 1994 was ik lid van de redactie van Ons Erfdeel, en van 1972 tot 1994 ook van die van het zusterblad Septentrion. In 1994 hield ik er in gezamenlijk overleg mee op, omdat men de redactie wilde verjongen.’

‘Binnen Ons Erfdeel hield ik het oog vooral gericht op het Nederlands buiten de Nederlanden, en op Zuid-Afrika. Ook over de literatuur in het Afrikaans heb ik behoorlijk veel geschreven en gepubliceerd.’

Pêcheur d’Islande

Hoe kwam u in contact met Bretagne en met de Bretoense taal en cultuur?

Jan Deloof

‘De Franse schrijver Pierre Loti ligt aan de basis van mijn belangstelling voor het Bretoens. In de Derde Latijnse of in de Poësis las ik, een fragment uit het boek Pêcheur d’Islande. Een reder moet aan een oud moedertje meedelen dat haar kleinzoon op zee is omgekomen. Hij doet dat omzichtig, met veel begrip voor het verdriet dat hij haar zal aandoen, maar ze kent geen woord Frans en begrijpt zijn verhullende zinnen niet. Hij moet dus noodgedwongen overschakelen op het weinige Bretoens dat hij machtig is: “Marw eo, hij is dood.” Het trof haar en mij als een vuistslag in een volle maag en ik heb die twee woorden nooit meer vergeten.’

‘Een feit in de familie kwam de herinnering nog versterken. Twee wat oudere neven moesten tijdens de Tweede Wereldoorlog in Bretagne aan de Atlantic Wall werken. Enige tijd na de bevrijding kwamen ze allebei naar hun dorp terug, beiden in het gezelschap van een Bretoense echtgenote. Ik stelde daarbij vast dat de ene vrouw Bretoens sprak en de andere niet. Ik vond dat zonderling. Hoe zat het ginds eigenlijk met die talen?’

‘Jaren later moest ik voor mijn werkgever Bekaert op zoek naar handboeken Frans en Engels. Al speurend in verschillende catalogi stootte ik onverwacht op boeken om Bretoens en Catalaans te leren. Alweer dat Bretoens! Dat intrigeerde me persoonlijk veel meer dan Frans en Engels. Ik kocht die boeken, zette me aan de studie, en de rest is geschiedenis.’

Behoren de mensen die in Bretagne voor de Bretoense taal en cultuur uitkomen tot het Bretoense nationalisme?
‘Dit is een lastige. In de context van Bretagne als gewest van Frankrijk is kiezen voor het Bretoens op zichzelf al een daad van nationalisme. Maar ik heb geen zicht op de politieke verhoudingen in Bretagne, en het verenigingsleven is er op een heel andere leest geschoeid dan hier. Tijdens het interbellum had je wel de sterke nationalistische stroming rond de vernieuwer Roparz Hemon en zijn belangrijk tijdschrift Gwalarn, het Van Nu en Straks van Bretagne. Maar een markante schrijver als Per-Jakez Helias wordt dan weer door de nationalisten uitgespuwd.’

Bretoens, hoe leer je dat als Vlaming?

De Bretoense uitgever Yoran vertelde me dat u beter Bretoens spreekt als hij. Hoe doe je dat als Vlaming: Bretoens leren?
‘Hier kan ik niet anders dan even de puntjes op de i zetten: Bretoens kan ik goed lezen en een beetje schrijven, maar ik kan het niet spreken. Daarvoor zou ik echt in Bretagne moeten wonen of toch geregeld met het gesproken Bretoens in aanraking moeten komen. Quod non. En ik heb nooit tijd uitgetrokken voor mondelinge beheersing. Vergelijk het met de manier waarop we destijds Oudgrieks en Latijn leerden. Dan is het een verhaal van leren in studieboeken en luisteren naar opnamen van liedjes en toespraken.’

Is Bretoens een moeilijke taal om te leren?
‘Het is an sich niet moeilijker dan andere Indo-Europese talen, maar er spelen elementen die het moeilijk maken. Net als de andere Keltische talen kent het Bretoens bijvoorbeeld mutaties. Dat wil zeggen dat bepaalde beginmedeklinkers onder invloed van het voorgaande woord veranderen. Dat maakt het raadplegen van woordenboeken zonder voorkennis knap lastig. Komt daar bij dat het Bretoens vier grote dialectgroepen telt en eigenlijk geen overkoepelende standaardtaal met een vaste spelling heeft die algemeen wordt gevolgd. Het is soms een echte doolhof.’

Slinkende groep Bretoenssprekenden

Hoe is het gesteld met de Bretoenssprekenden in Bretagne vandaag? Zijn er nog Bretoenen die van thuis uit Bretoens spreken?
‘Betrouwbare officiële tellingen zijn er niet. Het aantal sprekers van het Bretoens wordt geschat op een paar honderdduizend. Op een bevolking van drie miljoen is dat een kleine minderheid. De traditioneel Bretoens sprekende plattelandsbevolking slinkt voortdurend. Wie de levensloop van de huidige schrijvers bekijkt kan er niet omheen: hun ouders hebben het laten afweten en ze hebben hun Bretoens voornamelijk geërfd van hun grootouders. Er zijn zeker nog jonge mensen die de taal van huis uit meekrijgen, maar ze zijn gering in getal.’

Zijn de Diwanscholen en het immersieonderwijs de ultieme redding voor de Bretoense taal?
‘Theoretisch is het vandaag de dag mogelijk om onderwijs in het Bretoens te volgen, in bijvoorbeeld de scholen van Diwan. Er zijn enkele duizenden leerlingen die op die manier het Bretoens grondig aanleren en het gaan beschouwen als hun moedertaal. Het grote probleem hierbij is dat deze jonge mensen een Bretoens spreken dat ver afstaat van dat van de traditionele sprekers. Hoe en of die twee groepen elkaar zullen vinden is de cruciale vraag van deze tijd.’

Woordenboek

In 2004 gaf u een mini woordenboek Bretoens-Nederlands uit. Is daar een publiek voor in Bretagne? En in de Lage Landen?
‘Het is uitgever Yoran die met het idee kwam. Het zijn piepkleine boekjes (6x4x2 cm) waar meer in staat dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Toch zijn het veeleer plezierige hebbedingetjes dan handige woordenboeken. Ik denk dat het alleen wat toeristen zijn die het zich aanschaffen als souvenir.’

‘Ik ben echter doorgegaan op dat elan en heb een veel ruimer woordenboek Bretoens-Nederlands en Nederlands-Bretoens uitgewerkt, met veel hulp van derden, dat niet op papier verschenen is maar raadpleegbaar is op het internet. De lezer kan er hier kennis van nemen.

Zijn er veel Vlamingen die Bretoens spreken?
‘Ik ken er maar één die het echt spreekt, een gewezen jeugdrechter uit Roeselare, en nog een paar van wie de kennis van het Bretoens vergelijkbaar moet zijn met de mijne. Verder is het “effene vlakte, diep verschiet”.’

Gepubliceerd

07.11.2021

Kernwoorden
Reacties

Hansi, tekenaar van het Franse revanchisme

Een overdosis Frankrijk in Elzassische klederdracht

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/hansi-tekenaar-van-het-franse-revanchisme

Ze noemden hem teder Oom Hansi. In de eerste helft van de vorige eeuw was hij dé tekenaar en karikaturist van de Elzas. Voor de Fransen blijft hij de beroemdste Elzasser, nog vóór de Nobelprijswinnaar voor de filosofie 1952, Albert Schweitzer. Tomi Ungerer, die andere bekende tekenaar en cartoonist uit de Elzas — overleden in 2019, schreef nochtans weinig flatterend over zijn streekgenoot en voorganger. Hij stelde: ‘Zijn horizon bleef ongewijzigd blauw als een (Frans) militair uniform van 14-18, steriel, tweeslachtig en verstoord door een Franse driekleurige regenboog.’ De wereld van Hansi kleurt als een overdosis Frankrijk in Elzassische klederdracht.

Oom Hansi, een indigestie

Ik was onlangs nog eens op bezoek in de Elzas en ik kon er niet naast kijken. Werkelijk overal vind je de tekeningen van Hansi: op tafelkleden en gordijnen. En ook op bestek, kopjes, borden, potten en pannen. Hansi rijmt op de lange duur met indigestie.

Steeds dezelfde idyllische taferelen van een landelijk, paradijselijk, want Frans-kleurend Elzas. Hansi is de geestelijke vader van de Vijf C’s, die staan voor cathédralecoiffecigognechoucroute en colombage (kathedraal, hoofddoek, ooievaar, zuurkool, vakwerk). Bezocht u ooit de Elzas, dan is de kans groot dat u een van zijn tekeningen, in de vorm van een post-, kerst- of nieuwjaarskaart, in handen kreeg. Alle folkloristische illustraties, overal te koop in kranten- en souvenirwinkels, zijn door Oom Hansi getekend, of door hem geïnspireerd. Maar wees gewaarschuwd: achter de kampioen van de Elzassische folklore schuilt een rabiate anti-Duitse Franse nationalist en een meester in de manipulatie van zijn lezers.

Geboren in het Keizerrijk

Oom Hansi, wiens echte naam Jean-Jacques Waltz was, werd als jongste van vier kinderen, in 1873, in de stad Colmar geboren. Vader Waltz was aanvankelijk slager van beroep maar klom op door zelfstudie. Hij werd conservator en bibliothecaris van het Unterlinden-Museum in zijn stad. Dit museum bestaat nog steeds.

Je geboorteplaats kies je niet zelf: zo werd Hansi op de valreep als Duitse staatsburger geboren

Frankrijk had juist de oorlog van 1870-1871 tegen Pruisen verloren. Elzas-Lotharingen werd vervolgens door Bismarck bij het Keizerrijk Duitsland ingelijfd. Je geboorteplaats kies je niet zelf: zo werd Hansi op de valreep als Duitse staatsburger geboren.

Het nieuwe vaderland

Wie als inwoner van Elzas-Lotharingen in 1871 de nieuwe situatie niet accepteerde, kreeg één jaar de tijd om naar het Frans grondgebied te vertrekken. Tien procent van de bevolking maakte gebruik van de regeling. Om deze vertrekken te compenseren bevorderde de Duitse regering Germanisierungs- und Assimilationsversuchen. Dit kwam neer op georganiseerde migratie van Duitse onderdanen naar het gebied.

Net als de Fransen voordien, die de Elzas trachtten te verfransen, bevestigden de Duitsers op hun beurt het Duits als ambtelijke taal, Duits onderwijs, Duitse wetten, Duitse dienstplicht, enzovoorts. Sommige maatregelen werden koel onthaald, zoals de bestuurlijke aanpak uit de eerste jaren, waardoor Elzas-Lotharingen onder rechtstreeks gezag van Berlijn viel. Na vele strubbelingen kreeg Elzas-Lotharingen uiteindelijk in 1911 meer autonomie, met een eigen Landtag.

Revanchisme

De familie Waltz behoorde tot een minderheid Elzassers die de annexatie als een bezetting beleefden. Hansi werd thuis opgevoed in het verlangen naar Frankrijk, zeg maar in een anti-Duitse en Frans-patriottische sfeer. Vader en zoon werden hevige ‘revanchisten’, zeg maar aanhangers van de terugkeer naar Frankrijk. Het protest werd uiteraard vanuit Parijs als een perfect melodrama geregisseerd. Ontelbaar zijn de boeken, publicaties, schoolschriften en liederen allerhande. Die werden als bidprent gebruikt om de Fransen dagelijks te herinneren aan de arme Elzassers die in de handen van de barbarij vielen. Heel Frankrijk zong toen in koor, tot tranen toe bewogen:

Vous n’aurez pas l’Alsace et la Lorraine,
Et malgré vous nous resterons Français

(Elzas-Lotharingen zult u niet krijgen, / Ondanks u zullen wij Frans blijven)

Het revanchisme van Hansi werd nog extra gevoed tijdens zijn schooltijd in, wat hij noemde, het Moffenlyceum: de Kaiserliche Schule van Colmar. Die was bemand door een lerarenkorps van strenge Pruisische leer.

Anti-Duitse karikaturist

Hansi bezat van jongs af aan een uitzonderlijk talent voor tekenen, en in het bijzonder voor de karikatuur. Geleidelijk aan gaat hij over tot het schrijven en illustreren van kinderboeken over de geschiedenis van zijn geboortestreek. Met zijn kinderboeken weet hij als geen andere kinderzieltjes te beïnvloeden in de richting van het pro-Franse kamp.

Dat dit ook contraproductief kon werken, daarvan getuigt de reeds geciteerde cartoonist Tomi Ungerer: ‘Ik ben opgevoed in de anti-Germaanse wereld van oom Hansi, tot ik tot het besef kwam dat hij bij kinderen de haat aanwakkerde.’

Nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog fungeert Hansi als voornaamste bron voor de grootse anti-Duitse propagandamachine van Frankrijk

Beroemd wordt Hansi in 1908 met zijn boek Professor Knatschke waarin hij, in de persoon van een fictieve Pruisische professor, op karikaturale wijze de spot drijft met de bekrompenheid en gedragingen van de Rijksduitsers in zijn streek. Groot jolijt verzekerd tot in Parijs, in een periode dat de revanchisten in Frankrijk de messen slijpen voor een oorlog met Duitsland. Nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog fungeert Hansi als voornaamste bron voor de grootse anti-Duitse propagandamachine van Frankrijk.

In moeilijkheden

Het succes van zijn Duits-vijandige karikaturen en publicaties wordt de Duitse autoriteiten een doorn in het oog. In 1914 wordt Hansi tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld omwille van het belachelijk maken van een Duits officier. Kort daarop wordt hij schuldig bevonden aan het bespotten van Duitse ambtenaren en de belediging van de Duitse gemeenschap. Hansi wordt tot twaalf maanden gevangenis veroordeeld.

Hij weet via Zwitserland naar Frankrijk te vluchten. De oorlog is inmiddels uitgebroken en Hansi meldt zich als vrijwilliger in het Franse leger. Revanchisten worden er met open armen ontvangen: Hansi spreekt uiteraard vloeiend Duits en wordt meteen als tolk ingezet en snel tot onderluitenant bevorderd. Hij draait als ervaringsdeskundige volop in de anti-‘moffen’-propaganda. Intussen strijden zijn streekgenoten in het Duitse leger tegen de Fransen en hangt zijn geboortestad Colmar vol aanplakborden die de bevolking oproepen om Hansi wegens verraad aan te geven.

Interbellum

Na de Eerste Wereldoorlog wordt Elzas-Lotharingen opnieuw door Frankrijk ingelijfd. Je zou denken dat Oom Hansi als een held wordt ontvangen en dat zijn boeken als broodjes verkopen. Maar zijn literair succes is tanend en zijn momentum lijkt voorbij. Het leven gaat verder onder Frans militair bestuur terwijl de Elzassers hun Duitse uniformen aan de kapstok hangen. Onderwijs in het Duits wordt verboden en Franstalige leerkrachten worden geïnstalleerd. Duitstalige kranten mogen niet meer verschijnen. Men moet zich hierbij voorstellen dat in 1918 96% van de Elzassers uitsluitend Duits spreekt.

Er volgt ook een gedwongen terugkeer van de Rijksduitsers die over de Rijn zijn geboren en in Elzas-Lotharingen wonen. Al hun bezittingen worden door de Franse autoriteiten genadeloos in beslag genomen. Oom Hansi applaudisseert voor deze menselijke ellende en maakt talloze tekeningen van de door Frankrijk beroofde en verjaagde Duitse families die aan de grens worden bespot.

Zelfbestuur, een Duits complot?

Haat is een slecht leidmotief. Niet iedereen slikt zomaar de fratsen van revanchisten als Oom Hansi. Moedige Elzassers blijven ijveren voor zelfbestuur binnen de Franse staat. Voor Hansi klinkt dit als een nieuw pangermaans complot.

Overal ziet hij de hand, de propaganda en de financiële steun van Duitsland

Hij is er als de kippen bij om de autonomiebeweging en zijn leider, Dr. Karl Roos, aan te vallen. Karl Roos zou later, in 1940, door Frankrijk valselijk van spionage en hoogverraad worden beschuldigd en worden geëxecuteerd. Evenzeer voert Hansi publiek een vuile oorlog tegen de Duitstalige krant Elsaß-Lothringische Zeitung. Overal ziet hij de hand, de propaganda en de financiële steun van Duitsland.

Mishandeld

Als nazi-Duitsland op 1 september 1939 Polen binnenvalt weet Hansi dat de oorlog snel naar de Elzas gaat overwaaien. Tijd om zich uit de voeten te maken want, vanuit zijn verleden, weet hij dat hij gevaar loopt. Na een verblijf in Bourgondië duikt hij onder in de stad Agen, gelegen in Vichy-Frankrijk: de zogenaamde ‘Vrije Zone’. De Gestapo zit hem op de hielen en in april 1941 is het zover: Hansi wordt op straat, ter hoogte van zijn onderduikadres, door drie Gestapoagenten in elkaar geslagen en voor dood achtergelaten. Maar de taaie Hansi weet de ondergane mishandelingen te overleven. Hij vlucht opnieuw en bereikt uiteindelijk Zwitserland waar hij tot het einde van de oorlog verblijft.

Gezuiverd en omgetoverd

In 1946 is Hansi terug thuis in Colmar, berooid door de jaren van inactiviteit en gebroken door de zware mishandelingen. Hij voert nog een lang gevecht, deze keer met de Franse administratie, voor zijn verloren papieren die hem recht moeten geven op een pensioen. Hansi zal tot het einde van zijn leven – hij overlijdt in 1951 – blijven tekenen om den brode in een wereld die hem niet meer begrijpt. Pas jaren later wordt het werk van oom Hansi, waar nodig gezuiverd van zijn meest ergerlijke ondertoon, marketingkundig omgetoverd tot liefelijke folklore uit de Elzas. Alhoewel: de Franse driekleur van het revanchisme is op alle tekeningen gebleven.

Gepubliceerd

26.10.2021

Kernwoorden
Reacties

Een Vlaamse windmolen in… Picardië

Over erfgoed, architectuur en identiteit

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/een-vlaamse-windmolen-in-picardie

Stavele, een rustig, verscholen dorpje in de Westhoek. Ik kom er wel eens als keerpunt van een van  mijn favoriete wandelingen  langs de IJzer. Alleen  in het weekend tref je wat leven aan taverne Amigo en bij Iris van ’t Hof van Commerce. Onlangs las ik over de Westmolen van Stavele en  zocht er tevergeefs naar. Maar die staat  al lang niet meer in Stavele, wel 153 km verder in…Picardië. Een verhaal over een verdwenen molen, over de nut van het erfgoed, en nog meer…

De molen van Stavele

De Westmolen van Stavele in West-Vlaanderen is een mooi voorbeeld van een staakmolen, daterend uit 1662. In Stavele stond  hij op het hoogste punt van de gemeente. Op de steenbalk, gebeiteld door een zeventiende eeuwse timmerman lees je: “Bewaer my hier van donder en vier lange sta ik hier”.

Je kon in die tijd, 1963, blijkbaar een uniek stuk Vlaams patrimonium uit de XVIIde eeuw verpatsen aan het buitenland

Maar het was niet donder en vuur, wel de desinteresse en het winstbejag van de mens, die maakte dat de molen in de jaren 1960  van vorige eeuw werd afgebroken. Hij werd verkocht aan een inwoner van het Franse Naours bij Amiens, in… Picardië. Je kon in die tijd, 1963, blijkbaar een uniek stuk Vlaams patrimonium uit de XVIIde eeuw verpatsen aan het buitenland zonder dat iemand, laat staan een overheid, er naar kraaide.

Onverschilligheid versus respect

Hoe het met onze Vlaamse molen verder  is vergaan? Het goede nieuws is: in Picardië heeft men er goed voor gezorgd. Drie jaar geleden werd de bouwvallige ‘ moulin de Stavèle’ om veiligheidsredenen  afgebroken. Maar na een schitterende promotiecampagne werd de molen – in Frankrijk inmiddels een  beschermd monument – volledig gerestaureerd en onlangs opnieuw opgetrokken. De vereniging Nord Patrimoine kreeg hiervoor de steun van de missie Stéphane Bern. In Frankrijk is Bern een  bekende TV figuur die zich inzet voor de redding van waardevol patrimonium.

respect voor een stuk erfgoed dat Vlaanderen ooit in onverschilligheid liet vertrekken.

Voor de restauratie deed men beroep op een Nederlandse deskundige, de rondreizende timmerman Erwin Schriever. Een kostenplaatje van meer dan 500.000 euro, en een  resultaat dat mag gezien worden. Paradox van de situatie: Picardisch respect voor een stuk erfgoed dat Vlaanderen ooit in onverschilligheid liet vertrekken.

Een missie

Zoek dus niet verder naar de Westmolen in Stavele. Ga wel eens 150 km verder kijken, in Naours, een dorpje van 1000 inwoners dat  ons een stille les geeft over hoe om te springen met waardevol erfgoed. Gelukkig gaan de Nederlanden historisch tot aan de Somme! Zo blijft de molen nog een beetje van ons.

Terloops nog een vraag: wanneer krijgen wij in Vlaanderen een actie als de missie van Stéphane Bern en een tv-programma die mensen en overheden wakker schudt om een waardevol stuk patrimonium te redden?

De oorsprong van het nieuwe

Johan Huizinga schrijft: “Het is de oorsprong van het nieuwe wat onze geest in ’t verleden zoekt”. Maar wat is het nut van de oorsprong ? Moeten wij al dat oude  behouden? Voor de fanaten van de vooruitgang is een oude molen, en al de rest, een hindernis in de weg naar onze toekomst. In het beste geval willen ze het nut van erfgoed afwegen tegen hedendaagse, functionele behoeften.

Betonnen dozen aan de kust

Wij blijven in de Westhoek: ik stel me ook veel vragen over erfgoed aan de Vlaamse kust.  Staan de allerlaatste villa’s in cottagestijl op de dijk in de weg van de vooruitgang en het bouwen van honderden appartementen? Waren die villa’s zo waardevol dat we ze moesten behouden?  Of wilden we hiermee ook de einder, het zicht, de ziel van de Vlaamse kust zeg maar, behouden?

Zijn die architecturaal waardeloze betonnen dozen die in de plaats werden gebouwd dan de zogenaamde vooruitgang en, los van bouwpromotoren en vastgoedmakelaars, voor wie nog? En waarom dan, al die foto’s uit de oude doos in winkels, cafés en op elke hoek van de straat als herinnering aan “hoe het ooit was”?

Erfgoed, voor onze kinderen

Dat het erfgoed in de laatste honderd jaar vreselijke verwoestingen heeft doorstaan is niet alleen het gevolg van oorlogen. Veel is ook door toedoen of onwetendheid  van de  mens kapot gemaakt, afgebroken, of verloor aan zin en betekenis door nieuwe, storende, omgevende factoren.  Geschiedenis en erfgoed gaan samen, en worden ook samen verwaarloosd en achtergesteld.

Een louter, mercantiele benadering over nut en kost van het erfgoed

Kinderen vertellen over de geschiedenis van de plaats waar ze wonen, ze doen dromen over de vroegere inwoners van een historisch gebouw of plaats, ze laten ontdekken hoe mensen leefden, werkten en dingen vervaardigden en gebruikten, blijft meer dan ooit een zinvolle pedagogische methode om interesse te wekken voor het verleden. Een louter, mercantiele benadering over nut en kost van het erfgoed, in combinatie met het beperken van de lesuren geschiedenis, is het beproefd  recept van de moderniteit  om elke identiteit te fnuiken.

Architectuur en identiteit

Als je in Stavele verder loopt langs de IJzer kom je via de grensgemeente Roesbrugge in de Franse Westhoek. Net als hier in de Westhoek  onderging de streek in 1914-1918  vele verwoestingen. Er moest worden heropgebouwd en er kwam een hevige discussie los over wie het voortouw ging nemen in een land waar alles in Parijs gecentraliseerd en beslist wordt.

Gelukkig voor Frans-Vlaanderen hadden een groep regionalistische architecten en jonge industriëlen zich  voorbereid op de naoorlogse periode en over de aanpak van de heropbouw van de streek. Enkele van deze mensen zouden in de volgende decennia een  bijzondere rol spelen in de regio. Ik beperk me hier tot twee leidende figuren:  Louis Delepouille, die later de befaamde Rijselse jaarbeurs zou inrichten, én de bekende architect Louis Cordonnier, internationaal gewaardeerd voor o.m. het ontwerpen van het prestigieus Vredespaleis in Den Haag.

de streek heropbouwen in een regionale Vlaamse stijl

Rond deze mensen verzamelden zich heel wat bekende architecten uit de streek, met één motto: men zou de streek heropbouwen in een regionale Vlaamse stijl en de betonnen koten van de Parijse voorsteden niet toelaten. Het is dankzij de vastberadenheid van deze groep, tegen de bemoeienissen van Parijs in, dat vele verwoeste gemeenten in Frans-Vlaanderen vandaag nog een opvallende Vlaamse sfeer ademen. Erfgoed en architectuur als drager van onze identiteit, zeer zeker.

Gepubliceerd

10.10.2021

Kernwoorden
Reacties

Doggerland, een verdwenen continent aan onze kust

De Noordzee moet nog veel geheimen prijsgeven

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/doggerland-een-verdwenen-continent-aan-onze-kust

Wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen: ooit kon je lopen van de  huidige Vlaamse en Nederlandse kust tot in Engeland.  Geologische verschuivingen leidden zowat 6000 jaar voor onze tijdrekening tot een breuk tussen het Europese vasteland en Groot-Brittannië. Meer dan 200.000 km2 land verdween toen in de zee. Dit gebied, dat zich uitstrekte van het huidige Frans-Vlaanderen en Groot Brittannië tot Schleswig-Holstein en Denemarken, kreeg een naam: Doggerland.

Doggerland

In de 19de eeuw alludeerde de Britse schrijver H. G. Wells als eerste, in zijn boek A story of the Stone Age, over het bestaan van een verdwenen land tussen Groot-Brittannië en het Europees continent. Het is een andere Britse, prof. Bryony Coles, een archeologe die baanbrekend onderzoek deed naar het overspoelde gebied, die er, in de jaren ’90, de naam Doggerland aan gaf.

Ze noemde het naar de Doggerbank, de ondiepe zandbank in de Noordzee

Ze noemde het naar de Doggerbank, de ondiepe zandbank in de Noordzee die tegenwoordig als platform dient voor de bouw van een gigantisch windmolenpark. Een naam die Nederlands kleurt want dogger is een Middelnederlands woord voor een vaartuig waarmee op kabeljauw werd gevist.

Zondvloed

De bewoners van het Doggerland kregen na de laatste ijstijd, tussen 11.000 en 7.000 jaar geleden, te maken met een zondvloed, ten gevolge van geologische verschuivingen veroorzaakt door klimaatwijzigingen. Zo verdween hun land onder de zee. In mijn jeugd was er ook sprake van een meteorietinslag van uitzonderlijke omvang, ergens op de aarde. Maar wetenschappers zijn ook mensen die zich laten beïnvloeden door de waan van de dag.

Mammoetbotten opgevist

Langs de Noordzeekust vindt men vaak allerlei aangespoelde artefacten uit de prehistorie: gebruiksvoorwerpen en wapens vervaardigd uit steen, beenderen of geweien. Het gaat om resten van zoogdieren als mammoets, wolharige neushoorns, leeuwen, reuzenherten oerossen en meer.  Ook botten van Neanderthalers én van moderne mensensoorten duiken wel eens op.

Men treft deze vondsten ook veelvuldig aan in de speciën die baggeraars en bedrijven actief in grondstofwinning bovenhalen

Vaak lopen jutters langs de Zeeuwse kustlijn waar vele stukken aanspoelen. Vissers brengen ze regelmatig naar boven in hun netten. Niet zelden blijkt na onderzoek een of ander bot van een prehistorisch dier of mens te zijn opgevist. Men treft deze vondsten ook veelvuldig aan in de speciën die baggeraars en bedrijven actief in grondstofwinning bovenhalen. Vandaag de dag worden grote baggerprojecten in de Noordzee, maar ook in havens, en in de monding van stromen, systematisch gecontroleerd met het oog op archeologische vondsten.

Paleolithisch landschap

Sinds vorige eeuw brachten specialisten uit verschillende landen de Noordzeebodem geologisch in kaart voor allerlei economische doeleinden. De studie van de  zeebodem voor archeologisch onderzoek kreeg ook stilaan een plaats.

De zeebodem toont nog sporen van de beddingen van de grootste stromen en rivieren die hier samenkwamen : de Seine, de Schelde, de Theems, de Maas en de Rijn. Onder het water herkent men nog het reliëf van een idyllisch landschap van beboste heuvels, valleien en moerassen. Voor de kust van Norfolk werd recent een paleolithisch landschap ontdekt. Groepen van fossiele boomstronken blijken nog zichtbaar. En in die boomstronken bevinden zich resten van dieren als bevers, beren of wolven, ooit verrast door het opkomende water.

Het lijkt er sterk op dat de grootste archeologische schat van Europa zich nog in de Noordzee bevindt.

Mensen en klimaat

Lang zal het niet meer duren tot archeologen ons meer zullen vertellen over de inwoners van Doggerland zelf. Britse archeologen hebben al sporen gevonden van vroegere bewoning van zowat 950.000  jaar geleden. De poging tot datering geeft een idee van de archeologische rijkdommen van het gebied. Maar om andere vestigingsplaatsen in de loop der tijden terug te vinden is nog veel onderzoek nodig.

De drang om meer te weten over het verdwenen Doggerland wordt bij sommigen gedreven door de huidige klimaatproblematiek. Specialisten willen meer weten over de geologische bewegingen die geleid hebben tot de zondvloed die het gebied overspoelde, hoe snel dit is gegaan, en hoe de mens zich heeft aangepast aan de steeds veranderende situatie.

Atlantis aan de Noordzee

De zoektocht naar verdwenen continenten heeft veel literatoren van  diverse pluimage geïnspireerd.  Maar archeologen zoeken al lang naar concrete sporen van bewoning op verdwenen eilanden, en in verzonken dorpen en steden. Reeds in de jaren ‘50 van de vorige eeuw, in het Duitse Noord-Friesland,  deed Jürgen Spanuth, een Oostenrijkse predikant én archeoloog, onderzoek naar dat deel van Doggerland tussen het eiland Helgoland en de kust van Schleeswijk-Holstein en Denemarken.

Zijn publicaties zorgden toen voor heel wat controverse. Een van zijn boeken gaf hij de titel ‘Atlantis’. Hij meende, na grondige studie van de dialogen van Plato en van geschriften van Egyptische farao’s, op het spoor te zijn gekomen van het verdwenen Atlantis en van de zogenaamd vluchtende ‘Noordmeer’volkeren . Zat Jürgen Spanuth toch op een goed spoor?  En  kunnen wij  binnenkort de naam  Doggerland schrappen en vervangen door ‘Atlantis aan de Noordzee’?

Tentoonstelling in Leiden

Doggerland is momenteel ook het onderwerp van een boeiende tentoonstelling in het Rijksmuseum van oudheden in Leiden. In een tijdreis van meer dan één miljoen jaar wordt getracht te tonen hoe deze prehistorische wereld leefde. Meer dan 200 mooie en interessante vondsten zijn er tentoongesteld, stuk voor stuk buitgemaakt langs de branding van Nederlandse stranden, door vissers bovengehaald, of naar aanleiding van onderwateropgravingen. Het gaat voornamelijk om vuistbijlen, fossielen van dieren, botten en kiezen van mammoets, versteende keutels van dieren. Luc Amkreutz, de conservator van de collectie Prehistorie bij het Rijskmuseum van Oudheden in Leiden, verwoordt het zo: ‘het gebied van Doggerland is een schatkamer voor geologen en paleontologen.’

Centraal in de Leidse tentoonstelling is het nagebootst gelaat van een Neanderthaler. Hij kreeg ook een naam: Krijn. Deze reconstructie kon worden gerealiseerd op basis van het gevonden bot van een wenkbrauw. Krijn wordt beschouwd als de oudst  ‘Nederlandse’ Neanderthaler die ergens in Doggerland, meer dan 50.000 jaar geleden, rondliep.

De tentoonstelling in het Rijksmuseum van oudheden te Leiden, opgevat als een familietentoonstelling,  blijft nog open tot 31 oktober 2021. Bij de tentoonstelling hoort ook een boek : ‘Doggerland. Verdwenen wereld in de Noordzee’.

Gepubliceerd

26.09.2021

Kernwoorden
Reacties

De oudste weg door de Lage Landen

Reizen van de Noordzee tot Keulen in de Romeinse tijd

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/recensies/de-oudste-weg-door-de-lage-landen/

De oudste weg door de Lage Landen is de Romeinse heerweg die loopt van de havenstad Bonen (Boulogne-sur-Mer) in de Franse Nederlanden via Tongeren tot de Rijnstad Keulen. Robert Nouwen, doctor in oude geschiedenis en specialist van de Romeinse periode, schreef hierover het boek De Romeinse heerbaan.

Alle wegen leiden naar Rome

De afstand Bonen-Keulen bedraagt ongeveer 400 kilometer. De Romeinse heerweg van Bonen naar Keulen maakte deel uit van een complex uitgerold wegennet van 120 000 kilometer dat Rome verbond met de verste uithoeken van het Romeinse Rijk.

De Romeinen waren wellicht de eersten die zo stelselmatig een wegennet uitbouwden dat Rome, de hoofdstad van het Rijk, met de belangrijke steden en regio’s verbond.

Het is fout te denken dat er vóór de Romeinen geen wegen bestonden. Landbouw- en handelswegen waren er al sinds de steentijd. De Romeinen maakten in het begin gebruik van het bestaand wegennetwerk van Morinen, Menapiërs en andere Keltische stammen. Ze zouden ze vervolgens niet alleen grondig verbeteren, maar met de tijd ook aanzienlijk uitbreiden. De auteur verwoordt het zo: ‘De Romeinen waren wellicht de eersten die zo stelselmatig een wegennet uitbouwden dat Rome, de hoofdstad van het Rijk, met de belangrijke steden en regio’s verbond.‘

Robert Nouwen overloopt de Romeinse bronnen en de bestaande literatuur over deze wegen. Hij bestudeert de zeldzame kaarten en de trajecten tussen Bonen en Keulen. Zo geeft hij ons interessante inzichten over de uitbreiding en de bouw van wegen en bruggen in de Romeinse tijd. De archeologische vondsten langs de heerweg tussen Bonen en Keulen geven nieuwe inzichten in de groei van de bewoning langs de wegen en in de steden. Ze geven ook inzichten in de noodzakelijke infrastructuur om deze wegen te onderhouden, te verdedigen en te gebruiken.

Een verdwijnend verleden

Terecht klaagt Nouwen de teloorgang in de negentiende en de twintigste eeuw van dit wegenpatrimonium aan. De chaotische ruimtelijke ordening in Vlaanderen, de vele verkavelingen en industriezones tonen weinig respect voor dit uitzonderlijk patrimonium. Tongeren gaat weliswaar terecht prat op haar Romeins verleden en pronkt met een prachtig Gallo-Romeins museum. Maar de stad zocht geen oplossing om de oude Romeinse weg naar Maastricht, de Heesterveldweg, maximaal in het landschap te behouden. Zo zijn er vele andere voorbeelden van hoe het niet moet. De auteur breekt terecht een lans om de resterende stukken van de heerwegen alsnog te valoriseren als historisch landschap. Ze zijn makkelijk te integreren in routes voor zinvol wandel- en fietstoerisme.

Enig minpuntje in dit voor het overige boeiend boekje: de auteur schrijft voornamelijk over Limburg, en is minder uitvoerig over de andere delen van het traject. Als Frans-Vlaming wil ik me op mijn beurt dan ook graag even focussen op deze heerweg op het grondgebied van de Franse Nederlanden, met de haven van Bonen aan de Noordzee, en op Kassel, als strategisch knooppunt van wegen.

Bonen / Portus Itius

De begin- of eindbestemming Bonen aan de Noordzee was strategisch met de nabijheid van Groot-Brittannië. In de buurt van Bonen lag ook de Romeinse haven Portus Itius. Caesar vermeldt die haven in -54 in zijn De Bello Gallico als de haven die hij voor zijn overtocht naar Groot-Brittannië gebruikte.

Over de locatie van Portus Itius werd lang gedebatteerd. Volgens Caesar bedroeg de afstand tussen Portus Itius en de Engelse kust 44 kilometer. Geweten is dat het zich bevond in de streek van Bonen en dat het oorspronkelijk een haven van de Morinen was. Van hieruit maakten de Romeinen zich klaar voor de invasie van Groot Brittannië. In een eerste expeditie in -55 was er sprake van 80 schepen en 10 200 manschappen. Een jaar later moest men een voor die tijd enorme vloot van 800 schepen en 25 000 manschappen verzamelen. De kans is dus groot dat het eerder ging om een baai of golf dan over een echte haven.

Door de jaren heen hebben onderzoekers vele namen genoemd. Zij noemden uiteraard verschillende locaties in Bonen zelf, maar ook Ambleteuse, Izeke (Isques), Kales (Calais), Witzand (Wissant) en Zandgate (Sangatte). Sint-Omaars en omgeving werd ook overwogen, omdat deze stad toen nog direct verbonden was met de zee via een brede golf.

Mysterie ontrafeld

Dr. Ghislain P. Beeuwsaert, een Vlaams amateur archeoloog en zeiler uit Hooglede, onderzocht een twintigtal jaar geleden nauwkeurig de vallei van het riviertje de Slack, op twaalf kilometer ten noorden van Bonen. Hij had goede redenen om te vermoeden dat de havenplaats Bazingem (Bazinghen) het antieke Portus Itius van de Romeinen kon zijn. De Slack is nu gekanaliseerd, maar in de tijd van de Romeinen vormde het een baai van 5 kilometer. De analyse van de sedimenten bevestigde dat de baai onder invloed van getijdenbewegingen stond en schepen met een diepgang van 1,5 meter toeliet. Enkel hier was er voldoende plaats voor het bouwen van 800 schepen in een veilige omgeving.

Het mysterie van Portus Itius werd hiermee definitief ontrafeld

Het legerkamp was volgens Caesar een mijl in het vierkant en ook dat stemt overeen met de locatie van Bazingem. En ten slotte: de afstand tussen Bazingem en Dover bedraagt 30 mijl of 44,3 kilometer. Laat dat precies de afstand zijn die Caesar meldde tussen Portus Itius en de kust van Brittannië. Het mysterie van Portus Itius werd hiermee definitief ontrafeld.

De wegen naar Kassel

In Frans-Vlaanderen leiden niet alle wegen eerst naar Rome maar wel naar de Kasselberg. Ook de oudste weg door de Lage Landen loopt eerst van Bonen naar Kassel. Reeds voor de Romeinen wisten de Menapiërs hoe strategisch belangrijk Kassel was om de hele streek te controleren. Kassel lag toen kort bij de zee.

Wil je een waaier van Romeinse heerwegen zien, klim dan even tot boven op de Kasselberg. De rechte sporen van zeven Romeinse heerwegen zijn nog zichtbaar en verdelen het landschap. Naast de heerweg vanuit Bonen (Boulogne-sur-Mer / Gesoriacum quo Nunc Bononia), zie je de heerwegen naar Terwaan (Thérouanne / Taruenna), Atrecht (Arras / Nemetacum), Doornik (Tournai / Turnacum), Wervik (Virouiaco) en Thiennes (Tienen / Teones). Eén heerweg leidde naar de exploitatie van de Menapische zoutpannen in het toen nabijgelegen kustgebied.

Wij zullen het Robert Nouwen niet kwalijk nemen dat zijn bijzondere aandacht gaat naar zijn Limburgse geboortestreek. Het boek De Romeinse heerbaan is beslist een aanrader en boeiende voorbereidende lectuur bij een wandeling of een fietstocht langs de oudste weg door de Lage Landen.

Gepubliceerd

25.09.2021

Kernwoorden
Reacties

Een geheim gehouden rapport van het Frans Ministerie van Onderwijs

Is het model van de Bretoense Diwanscholen tegen de Franse wet?

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/een-geheim-gehouden-rapport-van-het-frans-ministerie-van-onderwijs

De naam Diwan staat voor een merkwaardig onderwijsproject dat in 1977 in Bretagne het leven zag. Het woord ‘diwan’ betekent in het Bretoens ‘kiem’. Van de kleuterschool tot het middelbaar onderwijs wordt in de Diwanscholen uitsluitend onderwijs in het Bretoens gegeven. De Diwanscholen tellen meer dan 4000 leerlingen en zijn aanwezig in alle vijf de Bretoense departementen. Maar een geheim gehouden rapport van de Franse onderwijsinstanties gooit nu roet in het eten.

Geheim gehouden

De Bretoenen hadden zich het nieuwe schooljaar anders voorgesteld. Eerst kwam dit jaar de weigering van de Franse Constitutionele Raad om de wet op regionale talen integraal op te nemen. Nu blijkt ook een geheim gehouden rapport te bestaan dat het immersieonderwijs dat Diwan toepast als onwettelijk aanklaagt. Immersieonderwijs staat voor een onderwijsvorm die volledig in de te leren taal wordt gegeven.

Na onderzoek van een hoofdinspecteur van het Frans onderwijs werd een rapport opgemaakt

In een Diwanschool worden alle lessen in het Bretoens gegeven. Ook de communicatie, bij voorbeeld op de speelplaats of met de ouders, gebeurt in het Bretoens. Na onderzoek van een hoofdinspecteur van het Frans onderwijs werd een rapport opgemaakt. Maar dat rapport werd nooit aan de verantwoordelijken van de Diwanscholen bezorgd. Na veel vijven en zessen konden twee Bretoense volksvertegenwoordigers, Yannick Kerlogot en Chistophe Euzet het rapport onlangs inkijken.

Succesvol onderwijs

Eerst wil ik nog kwijt dat de Diwanscholen over een uitstekende reputatie beschikken volgens… vroegere rapporten van de Franse onderwijsinspectie. De gewezen verantwoordelijke van Diwan, Stéphanie Stoll, citeert uit vroegere evaluaties dat leerlingen van de Diwanscholen ‘succesvol zijn, zeer goed zijn opgeleid op basis van een algemeen aanvaarde methodiek, dat ze studeren in een gematigde sfeer (te verstaan als: “er wordt daar geen toekomstige Bretoense autonomist gekweekt”)’; en er is ook sprake van een ‘waardevol pedagogisch project’. De inspectie krijgt het niet over de lippen, maar de Diwanscholen scoren beter dan andere onderwijsinstellingen met klassiek Frans onderwijs in Bretagne.

president Macron kwam in hoogsteigen persoon op 21 juni 2018 naar Bretagne

In 2017 werd in Bretagne betoogd om meer hulppersoneel in te zetten voor de Diwanscholen. Klassieke Franse tactiek op maat van lastige Bretoenen: president Macron kwam in hoogsteigen persoon op 21 juni 2018 naar Bretagne om zijn recalcitrante onderdanen te paaien. Hij beloofde uiteraard een krachtdadig onderzoek en dito maatregelen. Over het resultaat van dat onderzoek dadelijk meer. Eerst wil ik de truc met de toverhoed van een Franse president even uitleggen: de burgers vragen om meer onderwijspersoneel, maar tegelijk wordt het onderwijs gevraagd posten te schrappen; de ambtenarij bereidt onvermurwbaar de schrapping voor; de Bretoenen blijven uiteraard protesteren; qu’à celà ne tienne, de President van de Republiek moeit zich en bevestigt royaal dat de geschrapte posten worden gehandhaafd. Opdracht volbracht: er komen uiteraard geen posten bij en dat was de enige ware bedoeling van de president-samaritaan.

Janusverhaal

Terug naar het onderzoek: ene Yves Bernabé, ‘inspecteur-generaal belast met de regionale talen’ onderzocht het reilen en zeilen van de Diwanscholen. Ik zocht even naar de bevoegdheden van de man in het Journal Officiel, het Franse staatsblad. Treffend is zijn competentiegebied tot in de overzeese gebieden toe. In de laatste jaren werd hij in zijn functie afzonderlijk benoemd voor de volgende talen, en ik citeer : het Tahitiaans, het Occitaans, het Creools, het Bretoens, het Baskisch, het Kanaaks, het Catalaans, het Corsicaans, het Hebreeuws, het Armeens, enz.

Het rapport dat tot voor kort niemand las

Gezien deze talenkennis niet te vatten is in één mensenbrein besluit ik dat in Frankrijk een inspecteur-generaal, bevoegd voor de regionale talen, deze talen niet moet kennen om het onderwijs ervan te kunnen beoordelen en adviseren. Deze man bezocht de Diwanscholen van de steden Rennes, Vannes en Quimper, sprak uitvoerig met leerlingen, leerkrachten, verantwoordelijken uit het verenigingsleven, enz. Volgens gewezen Diwandirectrice Stéphanie Stoll was hij vol lof voor de pedagogische aanpak. Vervolgens schreef Yves Bernabé een rapport over de scholen. Het rapport dat tot voor kort niemand las.

Onwettelijk?

Wat staat dan in zo’n rapport dat het licht niet mocht zien maar toch zo belangrijk was om te schrijven? Het eerste probleem met de Diwanaanpak is, aldus Bernabé, dat de kinderen eerst leren lezen in het Bretoens, vervolgens in het Frans en niet omgekeerd. Tweede pijnpunt: het immersieonderwijs kan wettelijk niet bestaan omdat in Frankrijk wetten bepalen dat de taal van het onderwijs uitsluitend het Frans is. De bestaande constructies waren dus toegestane uitzonderingen op de regel, en de inspectie wil voortaan alles volgens de letter van de wet. De wet voorziet alleen scholen die maximaal 50% in het Frans onderwijzen en 50% in het Bretoens.

De schooldirectie die in het Bretoens communiceert, of Bretoens op de speelplaats zijn dus uit den boze…

Deze formule is dan wel conform de Franse wet maar verliest al haar kracht. Vergelijking tussen scholen met immersieonderwijs in de Elzas en scholen die maar de helft van de opleidingen in het Duits geven bewijzen dat immersieonderwijs in een land als Frankrijk de enige kans is om van kinds af een taal echt te spreken. Verder herinnert dat rapport eraan dat een Franse school uitsluitend in het Frans dient te worden geleid. De schooldirectie die in het Bretoens communiceert, of Bretoens op de speelplaats zijn dus uit den boze…

Eén pot nat

Het rapport van Yves Bernabé dat de betrokkenen niet mochten lezen heeft een andere functie gekregen. Toen dit jaar de wet op de regionale talen werd gestemd nam de Franse Constitutionele Raad onder druk van het ministerie van onderwijs de wet volledig onder de loep. Niet toevallig werd deze wet verworpen omwille van het immersieonderwijs. Bij nader inzicht werd dit rapport over de Diwanscholen niet alleen door Yves Bernabé geschreven.

Het draagt ook de handtekening van Sonia Dubourg-Lavroff, een topambtenaar op het ministerie van onderwijs onder de toenmalige directeur generaal Jean-Michel Blanquer, nu Frans minister van onderwijs. En de genoemde Sonia Dubourg-Lavroff werd inmiddels benoemd tot lid van de… Constitutionele Raad die de wet op de regionale talen kelderde.

Het belooft eens te meer een heet najaar te worden in Bretagne…

Gepubliceerd

02.09.2021

Kernwoorden
Reacties