Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-moerassen-bij-sint-omaars
Als laatste artikel in onze zomerse reeks ‘De ontdekking van Frans-Vlaanderen’ breng ik u naar het prachtige landschap van de moerassen van Sint-Omaars (Saint-Omer). Het wordt een verhaal over natuur, maar ook over cultuur en identiteit. Een leuke plaats om ons bezoek aan het waterland te beginnen is het natuurreservaat De Romelaere.
De Romelaere bevindt zich op enkele kilometer van de stad Sint-Omaars, in het dorpje Nieuwerleet (Nieurlet), op korte afstand van de boerderij van de vroegere abdij van Klommeres (Clairmarais). Je komt er via de D209 en het natuurreservaat is plaatselijk goed aangeduid. Het bestaat uit een veenplassengebied, 108 ha groot, ontstaan door vervening. Je vindt er meer dan 250 plantensoorten, 200 vogelsoorten, en 17 vissoorten. Het reservaat is opengesteld voor bezoekers en wandelaars. Het domein is vlot toegankelijk voor groot en klein via verschillende makkelijke wandelpaden die soms de watergangen doorkruisen.
De Romelaere is maar een deel van het grotere watergebied van de moerassen. De streek heeft iets van een geheimzinnig labyrint van honderden kilometers watergangen en wateringen. Het verschil tussen beide: de watergangen worden onderhouden door de plaatselijke tuinboeren, ‘Broekers’ of ‘Brouckaillers’ genoemd, en de wateringen door de overheid. Het gebied werd vanaf de vroege middeleeuwen deels in cultuur gebracht door drooglegging van gronden voor de tuinbouw. Het watergebied ligt verspreid over vijftien gemeenten, samen goed voor een oppervlakte van 35 km2. Het omvat 3.500 ha waterland, 700 km watergangen en wateringen, 1.050 ha natte weiden, 436 ha tuinbouwgronden, 171 ha rietvelden. De verschillende sectoren van het moeras dragen namen die verraden dat hier ooit onze taal werd gesproken: Doulac, Lek, Meer, Bisvaert, Liennevaert, Brouckhuys, enz.
De moerassen waren vroeger bekend door een bijzonder natuurverschijnsel: de vlottende eilanden, in de streek ‘vlotten’ genoemd. Deze drijvende eilandjes, tot 100 m2 groot, konden meerdere mensen of dieren dragen. Onder deze drijvende gronden was het water koeler en talloze vissen gedijden in een biotoop van wortels, riet- en waterplanten. Van september tot in mei namen de eigenaars hun eiland op sleeptouw. De rest van het jaar lieten ze de eilandjes drijven. Keizer Karel, Filips II, Filips-Willem, oudste zoon van Willem van Oranje, Juan van Oostenrijk, Lodewijk XIV… allemaal kwamen ze in hoogsteigen persoon naar hier om dit unieke natuurfenomeen te bewonderen. Wanneer de laatste vlotten zijn verdwenen is niet geweten. In 1835 werd er door het tijdschrift La France pittoresque nog een artikel aan gewijd.
De Broekers woonden voornamelijk in twee gemeenten: Hoge Brigge (Haut-Pont) en IJzel (Lyzel) — nu voorwijken van Sint-Omaars. Ze bewaakten de toegang en het moeras en bebouwden er de vruchtbare gronden die sinds mensgeheugenis in handen van dezelfde families bleven.
Het was altijd hard wroeten in het moeras, maar het resultaat mag er zijn: de gunstige omstandigheden laten toe driemaal per jaar te oogsten. Alle soorten teelten gedijen hier. Dé specialiteit is de wereldberoemde bloemkool, jaarlijks zeven miljoen stuks. Enkele kilometer verder is het dorpje Tilleke (Tilques) bekend om zijn wortelen.
Tot in de jaren 50 van de vorige eeuw waren straten in het moeras onbestaande. Men kon zich alleen door de 700 kilometer watergangen en wateringen verplaatsen. Het enige vervoermiddel voor mens, dier en oogst was de boot. Ze bestonden in vele maten en droegen namen die, zelfs in het Frans, Vlaams aandoen. De traditionele platte boten van de streek noemen ze een ‘escute’ (schuit) en een ‘bacôve’ (bakkogge). Ze worden nog steeds plaatselijk vervaardigd. Andere maten zijn de ‘yckinghen’ of ‘halve yckinghen’. Een Broeker op zijn ycking heet in het Frans van het moeras een ‘yckenaire’. Nog grotere vaartuigen noemt men ‘bercoghe’ en ‘bélandre’ (bijlander). Om zijn schuit vooruit te duwen gebruikt de boteman een lange stok, ‘drome’ of ‘dromme’ genoemd, of een ‘ruie’, een roeispaan. Tot hier een snelcursus Frans-Vlaams in de taal van de Broekers.
In het begin van de twintigste eeuw kon je nog het Vlaams van de streek horen spreken op de wekelijkse markt van Sint-Omaars. Dat was de taal van Broekers die er hun groenten kwamen verkopen. Niet alleen spraken ze een andere taal dan de verfranste omgeving, ze hadden ook eigen gewoonten en tradities. De Broekers van Hoge Brigge en IJzel vormden een zelfvoorzienende, solidaire gemeenschap. Men noteerde er de laagste criminaliteit van de hele regio. Er werden geen scheidingen geplaatst tussen de eigendommen. De weduwe van een overleden Broeker kon rekenen op de solidariteit van de hele gemeenschap. Opvallend ook: eigendommen werden nooit buiten de gemeenschap verkocht. Bij de Broekers geen pottenkijkers!
Over onze 3.000 Broekers werd in Frankrijk ooit duchtig gesproken. In de periode van de Franse Revolutie werden ze argwanend in de gaten gehouden en overvloedig bestudeerd. Ze werden bestempeld als een vijandig volk met een eigen taal en eigenzinnige tradities dat uit de feodaliteit moest worden ‘geholpen’. In de revolutionaire literatuur staan ze bekend als een heus volk, het zogenoemde Peuple hautponnais (van Haut-Pont = Hoge Brigge). Hun klederdrachten deden de Jakobijnen vermoeden dat het ging om afstammelingen van de…Galliërs. Oordeel zelf: de mannen met hoge muts, korte jas tot aan de lenden dichtgeknoopt met zilveren knopen en een brede broek; de vrouwen met gouden oorhangers en halssnoer met kruis, een grove strohoed met neerhangende muts, een bruin lijfje en een jurk uit grove blauwe stof.
Waren de Broekers van het moeras van Sint-Omaars de laatste afstammelingen van een ‘ander’ volk? De drooglegging van gronden van het moeras was het werk van de plaatselijke Sint-Bertijnsabdij, opgericht in de zevende eeuw. De abdij staat ook aan de oorsprong van Sithiu, het latere Sint-Omaars. Men weet dat Karel de Grote Saksische families die zich niet wilden bekeren tot het christendom, naar andere regio’s van het rijk had gedeporteerd. Ooit bezocht hij de abdij van Sint-Omaars. Een mogelijkheid is dat de eerste droogleggers van het moeras Saksen waren, in opdracht van de abdij. De bijnamen ‘Sassen’ of ‘Sarrazijn’, die de inwoners van omliggende dorpen geven aan de mensen van het moeras, is mogelijk gelinkt aan deze heidense Saksen.
Voor wie een uitstap wil doen naar de moerassen van Sint-Omaars is een combinatie met een bezoek aan de historische stad een aanrader. Geen beter oord om natuur en cultuur te combineren tijdens een weekend Frans-Vlaanderen.
28.08.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/een-gedenkzuil-op-de-kasselberg
Op het hoogste punt van Frans-Vlaanderen, in Kassel, kan je rustig genieten van een plaatselijk Anosteké- bier op de Markt of lopen tot Kassel-boven om van het weidse zicht te genieten. Richtingspijlen wijzen naar vele Europese steden. Dichterbij ontwaar je de acht oude Romeinse heerwegen die het landschap indelen. Je ziet de kustlijn, de laatste steenbergen van de oude koolmijnen, en het heuvellandschap van Artesië. Van de vele windmolens op oude postkaarten is er welgeteld één overgebleven.
Fransen lopen ook de berg op om het standbeeld van Foch op zijn paard te begroeten, maar de maarschalk heeft wat van zijn patriottisch aura verloren. Toch zijn we tot hier gekomen om over geschiedenis te spreken, de Vlaamse dan. Afspraak bij dat ander monument dat schoonheid en tragiek van duizend jaar strijd in deze streek samenvat.
Dit monument op Kassel-boven heeft de vorm van een obelisk. Het herdenkt de drie bekende veldslagen bij Kassel. We schrijven 1071, 1328 en 1677. Data als symbolen van een niet aflatende strijd tegen de Franse koningen. Het initiatief voor dit monument werd in 1873 genomen door P. J. F. De Smytttere, geneesheer en historicus, dezelfde die enkele jaren eerder het monument van de slag aan de Peene oprichtte om de inlijving van de streek bij Frankrijk in 1677 te gedenken. Initiatieven die niet zonder kritiek bleven.
Deze gedenktekens zijn niet als een monument van de overwinning bedoeld , maar als een eenvoudige steen van herinnering.
De directeur van het college van Hazebroek, priester Dehaene (1809-1882) stelde toen in de pers de vraag: ‘Moeten wij onze voorouders vergeten? Zouden deze niet terecht verbaasd zijn als ze ons zouden zien dansen op hun beenderen bij het bezingen van hun schaamte?’ De Smyttere trachtte zich te verantwoorden : ‘Deze gedenktekens zijn niet als een monument van de overwinning bedoeld , maar als een eenvoudige steen van herinnering.’ En ook: ‘ Het gaat er niet om de overwonnenen te vernederen, want ze waren dikwijls dapperder dan de overwinnaars’. Met het vak geschiedenis begeeft men zich op glad ijs als men niet in de pas loopt van het eeuwige Frankrijk.
De eerste melding op het monument refereert naar de eerste slag bij Kassel, in Bavikhove, op 20 februari 1071. De aanzet was een familieruzie om de erfenis van het graafschap Vlaanderen. Robrecht, broer van de graaf van Vlaanderen, betwist de ambities van zijn neef Arnulf III die kan rekenen op de steun van de Franse koning. Tijdens het gevecht wordt Arnulf door eigen manschappen omgebracht en zo wordt Robrecht graaf van Vlaanderen. Dankbaar voor deze grote overwinning laat Robrecht in 1072-1073, hier op Kassel-boven, de Sint Pieter stiftkerk bouwen, inmiddels afgebroken. Hij zal er later worden begraven in de crypte die men nog kan zien tussen resterende funderingen.
Op het monument zelf staat enkel een tekst in het Frans die Robrecht als de overwinnaar aanwees.
Het graf van Robrecht de Fries werd later geschonden door Franse revolutionairen, zijn grafsteen stukgeslagen, en zijn stoffelijke resten meegesleurd tot op de Grote Markt en in de goot geworpen. Een stuk van de grafsteen werd lang in het stadhuis bewaard, maar verdween met de bombardementen van 1940. In de 19e eeuw liet men in Brussel een afgietsel van deze steen maken, maar ook deze is nu spoorloos. Op het monument zelf staat enkel een tekst in het Frans die Robrecht als de overwinnaar aanwees. De Frans-Vlaanderenkenner Cyriel Moeyaert merkte fijntjes op dat men vergat te melden dat het hier vooral ging om de vaststelling dat de grote verliezer van de eerste slag bij Kassel de Franse koning Filips I was.
Tweede veldslag op het monument : 23 augustus 1328. De Franse koning Filips van Valois wordt als overwinnaar vermeld, maar, merkwaardig genoeg, gevolgd door een vraagteken (‘Philippe de Valois vainqueur?’). Deze slag is in Vlaanderen bekend als de opstand van Nicolaas Zannekin en van zijn ‘Kerels’ in het verzet tegen het Franse despotisme en voor de eerste vrijheden in het Kustland. Tijdens de gevechten verloren meer dan 3.200 Vlamingen, waaronder Zannekin, het leven.
Geweten is dat de slag aanvankelijk in het voordeel van de Vlamingen verliep.
In Frans-Vlaanderen werd ooit geloofd dat het vraagteken op het monument later was aangebracht. Een ontwerpschets van het monument bewijst evenwel dat het vraagteken origineel is. Wat hiermee bedoeld werd, blijft een raadsel. Was de overwinning van de Franse koning dan een Pyrrhusoverwinning in de ogen van de initiatiefnemers? Of een teken van verzet? Geweten is dat de slag aanvankelijk in het voordeel van de Vlamingen verliep. De situatie was een tijdje onbeslist voor men met zekerheid kon spreken van een grafelijke, en dus Franse overwinning.
Hoe dan ook, de repressie die volgde was genadeloos. Opstandelingen werden opgejaagd en afgemaakt, hun familie lastig gevallen, hun bezittingen verbeurd verklaard. De gevangengenomen Willem de Deken, burgemeester van Brugge, werd na folteringen door de straten van Parijs gesleept en omgebracht. Wraak van de geschiedenis : Zannekin bleef voor altijd een volksheld, maar niemand herinnert zich nog de naam van de overwinnaar.
De derde slag op het monument, de slag van de Pene, had plaats op 11 april 1677. De slag was beslissend voor de aanhechting van dit stuk Vlaanderen bij Frankrijk. In het boek 1677 – De Slag van de Pene* schrijven de auteurs dat de oprichters van het monument het hebben over een ‘terugkeer naar Frankrijk’. Op het monument dat ze enkele jaren eerder hadden opgericht in het nabijgelegen Zuidpene ging het niet over de ‘terugkeer’, maar over de ‘aanhechting’ bij Frankrijk. Dr. Desmyttere was duidelijk van mening veranderd. In zijn speech bij de inauguratie van de obelisk van Kassel voegde hij er aan toe dat voor dit monument ‘de prijs van de liefde voor het dierbaar vaderland werd betaald’.
Na de slag stonden alle omliggende dorpen in vuur en vlam : de streek was totaal verwoest.
En of de prijs voor het nieuw vaderland hoog was: onze voorouders woonden toen in de Zuidelijke of Spaanse Nederlanden. Voor hen was de vijand Frans en het bevriende leger de Spaans-Nederlandse coalitie onder bevel van Willem III. De aanwezigheid van 60.000 manschappen op het terrein betekende het leegplunderen van alle huizen op zoek naar proviand en de slachting van de volledige veestapel. Inwoners getuigden dat ‘hen niets overblijft, dat de meeste mensen zijn gevlucht en wie gebleven is nu dood of ziek is’. Na de slag stonden alle omliggende dorpen in vuur en vlam : de streek was totaal verwoest.
‘De prijs voor de liefde’ werd inderdaad meermaals door de bevolking duur betaald. Of deze liefde wederkerig was in het nieuw vaderland kan ieder, na dit verhaal van de drie slagen bij Kassel, zelf beoordelen.
*1677. De Slag van de Pene, uitgegeven door het museum ‘het Huis van de Slag van de Pene’, onder redactie van Dominique Hemery, Kristof Papin, e. a. Noordpene, 2017. Te koop in het museum in Noordpene.
22.08.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/drie-maagden-kwamen-uit-engeland
Vandaag neem ik u mee naar een bijzondere plaats van herinnering: de Kapel van de Drie Maagden van Kaaster. De kapel staat in het centrum van het dorpje Kaaster (Caestre), gelegen tussen Duinkerke en Rijsel, op de oude heerbaan die van Belle (Bailleul) naar Kassel loopt, in vogelvlucht nog geen tien kilometer van de huidige Belgisch-Franse grens.
Het is een gebouw ontstaan uit een oude legende die haar heidense oorsprong moeilijk verbergt, en in vroeger eeuwen dezelfde aantrekkingskracht bezat als Scherpenheuvel.
Het moet zijn dat de kapel iets bijzonders betekent voor de mensen hier want grote bloempotten versieren de ingang. De kapel, een van de oudste in Vlaanderen, was belangrijk genoeg om te worden vermeld op alle kaarten vanaf de zestiende eeuw. De toren in gele baksteen contrasteert met de rest van het gebouw. Ze stamt uit de negentiende eeuw en vervangt een bouwvallige voorganger uit de dertiende eeuw.
Het middenstuk, het oudste deel van het gebouw, toont nog Romaanse invloeden en dateert uit de vijftiende eeuw. Een vuurslag in bakstenen, symbool van de Bourgondiërs, gemetseld in een muur, bevestigt dit. Maar de cultusplaats is veel ouder. Enkele ijzerzandstenen in de onderbouw zijn sporen van een vroegere constructie. Achteraan is het hoger opgetrokken koor een latere uitbreiding.
In de kapel van Kaaster hangt een bijzondere sfeer. ‘Je moet niet gelovig zijn om dat te beamen,’ zei me onlangs nog een inwoonster uit het dorpje. Binnen vallen vooral de schilderijen op die de legende van de Drie Maagden uitbeelden.
een mooi voorbeeld van zinvol Vlaams engagement
Deze zes schilderijen werden vijfentwintig jaar geleden gerestaureerd op initiatief van de werkgroep de Nederlanden. Twee ervan werden onderhanden genomen door de Koninklijke Academie van Schone kunsten in Gent. De vier overige zijn reconstructies uitgevoerd door de Gentse schilder-restaurateur Bart Verbeke; een mooi voorbeeld van zinvol Vlaams engagement.
De teksten die bij de schilderijen horen vertellen in keurig Nederlands de christelijke legende waar de kapel haar naam aan ontleent. Drie gezusters, afkomstig uit het koninkrijk Mercia in Engeland, waren onderweg naar Rome. Ze werden in de bossen van Kaaster vermoord door huurmoordenaars. Een blinde ridder uit de omgeving, na een verschijning van Onze-Lieve-Vrouw en door vogels begeleid, kwam ter plaatse, wreef zijn ogen met het bloed van de drie zusters, en kreeg zijn zicht terug. Uit dankbaarheid besloot hij een kapel te bouwen.
Een beetje onopvallend, in het middelste gedeelte van de kapel, zie je in de donkere vloer een in witte vloertegels uitgespaarde plek. Volgens de overlevering werden daar de drie zusters vermoord en begraven.
Het valt op dat op de glasramen en schilderijen na, weinig wordt gedaan om de aandacht te vestigen op de Drie Maagden. Integendeel: centraal boven het altaar staat een beeld van Onze-Lieve-Vrouw, en helemaal onderaan, onder het altaar dus, worden de drie zusters afgebeeld.
Vreemd, want in alle documenten wordt het gebouw als de Kapel van de Drie Maagden aangeduid, en niet zoals vandaag in het Frans, Kapel van Onze-Lieve-Vrouw. Men weet ook uit vroege bronnen dat het altaar voor Onze-Lieve-Vrouw oorspronkelijk kleiner was en ondergeschikt aan de cultus van de Drie Maagden.
We hebben hier te maken met een aloude, voorchristelijke cultus die eerst in de Karolingische tijd, en nadien stap voor stap, werd gekerstend. De moord op de drie zusters zou hebben plaatsgevonden op acht december 819, ofwel vijf jaar na het overlijden van Karel de Grote.
Zo ging een heidense cultus, met een duwtje van de contrareformatie, over in een traditionele, christelijke traditie.
Maar deze datum is enkel te verstaan als het tijdstip van de definitieve kerstening van de site, met de bouw van een eerste kapel, het symbolisch begraven van de heidense maagden, en de verschijning van Onze-Lieve-Vrouw in het verhaal. De tijd deed de rest, geholpen door vele historici die het eerste leven op aarde laten beginnen met de kerstening. Zo ging een heidense cultus, met een duwtje van de contrareformatie, over in een traditionele, christelijke traditie.
De traditie van drie gezusters komt nochtans in allerlei vormen veelvuldig voor in de Nederlanden en Duitsland. Ze noemen in alle talen ‘Drei Jungfrauen,’ ‘Trois Maries’ en ‘Drie Maagden of Gezusters’. Enkele voorbeelden: in Limburg, heb je de drie gezusters van Brustem, Rijkel en Zepperen, van Herkenrode, of van Hakendover. Dicht bij Kaaster, in de West-Vlaamse bergen, loopt het paardje Malegijs tussen Ieper en de Kemmelberg met op zijn rug Drie jonkvrouwen.
De drie gezusters zijn verwant met de drie nornen uit de Keltisch-Germaanse traditie, en met de Romeinse Parcae en de Moirae van het Griekse Pantheon, zogenaamde schikgodinnen die verleden, heden en toekomst, en dus het lot van mensen en goden bepalen.
In de negentiende eeuw werd onderzoek gedaan naar de plaats waar de drie maagden zouden zijn vermoord. De opgravingen gebeurden nogal amateuristisch. Men maakte toen melding van enkele vondsten: een mes of wapen, gebeente van gevogelte en van een soort gebak dat leek op een anijskoek.
De plaats of put werd niet verder onderzocht of gemeten. Wellicht gaat het hier niet om een graf maar om een offerschacht waar resten van dieren en voorwerpen aan de goden werden geofferd. Een offerschacht had de functie van een doorgeefluik naar de krachten van de onderwereld.
Ook nooit onderzocht maar zeer opvallend: de vier centrale straten van Kaaster die leiden naar de kapel vormen een trapezium waarvan de afmetingen overeenkomen met wat men in de Germaanse landen een ‘Vierheckeschanz’ of openluchtheiligdom noemt.
Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met sporen van een boeiende voorhistorische site die spijtig genoeg nooit ernstig is onderzocht.
Algemeen wordt aangenomen dat de naam Kaaster terugslaat op een Romeins castrum of militair kamp om de heerbaan te bewaken. De vraag blijft of, voorafgaand aan de aanwezigheid van Romeinse soldaten, de oorsprong van het dorp niet te zoeken is in een aloude heidense cultusweide van Keltische stammen die in het naburige Heuvelland versterkingen bezaten. Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met sporen van een boeiende voorhistorische site die spijtig genoeg nooit ernstig is onderzocht.
Een volgend artikel brengt ons bij een bijzonder monument op de nabijgelegen Kasselberg.
15.08.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/langs-de-aloude-vlaamse-grens
Voor sommige Vlamingen is Frans-Vlaanderen een gebied dat je snel voorbijrijdt op weg naar het zuiden. Maar wie de rustige schoonheid van de streek heeft ontdekt weet wel beter. Het is een gezellig oord voor een leuk weekeinde of een korte vakantie, op zoek naar sporen van onze geschiedenis en identiteit. Daarom brengt Doorbraak tijdens deze zomerdagen een andere kijk op bekende en minder bekende plaatsen in Frans-Vlaanderen. Vandaag nemen wij u mee langs de aloude grens tussen Vlaanderen en Artesië (Hauts de France).
We spreken af in het stadje Waten, pal op de historische grens tussen het graafschap Vlaanderen en Artesië. Waten is niet te verwarren met het West-Vlaamse grensdorp Watou op de schreve. Je bereikt het stadje best via Ieper, Steenvoorde en Kassel. De naam Waten betekent doorwaadbare plaats. De aloude Romeinse heerweg van Kassel naar Bonen liep via dit wad.
Niet te verwonderen dat Albrecht Rodenbach bij dit grootse uitzicht vanuit de Watenberg inspiratie vond voor zijn Gudrun
Waten aan de A ligt in een van de mooiste landschappen van de zuidelijkste Lage Landen. Om dit machtig landschap te aanschouwen beginnen we onze verkenning op de Watenberg (Waten-boven), een heuvel boven het stadje, de laatste van de Vlaamse bergen. Niet te verwonderen dat Albrecht Rodenbach bij dit grootse uitzicht vanuit de Watenberg inspiratie vond voor zijn Gudrun.
Het stadje ligt een beetje verborgen aan de voet van de heuvel waar ook de rivieren de A, de Kolme en de Holne (Houle) vloeien. Een andere waterloop, het Monsterleet, vormt met de oude Kolme, nu Broekburgse vaart, de twee takken waarlangs de oude A in vroegere tijden de zee bereikte. Dat staat al beschreven in een keure van Filips van de Elzas uit 1172. Aan de overkant van de A beginnen de Artesische heuvels met de prachtig beboste Sperlekeberg.
Hier op de Watenberg ontdek je het contrast tussen de twee landschappen: het Blootland, eindeloos vlak tot aan de zee, en het Houtland, een glooiend landschap, vroeger met veel bosjes en hagen. Tot de 7e eeuw bedekte de zee het hele Blootland. De kust liep tegen de Artesische heuvels langs Giezene (Guînes) en Aarde (Ardres) tot aan Sint-Omaars die het einde van een baai vormde.
Vandaar liep de kustlijn terug langs Oudemunster (Saint-Mommelin). Om dicht bij Waten door een smalle geul te lopen en dan naar Sint-Winoksbergen, en verder langs Diksmuide richting Nieuwpoort. Dit verklaart waarom de Vikingen in de 9de eeuw, op hun drakars, zo diep in het land konden binnendringen om de abdij van Sint-Omaars te plunderen. Waarna ze dan, via Leie en Schelde, Gent en Antwerpen konden bereiken.
Op Waten-boven zie je nog de ruïnes van de toren van de ooit befaamde abdij van Waten. Graaf Dirk van de Elzas, die in 1168 bij Grevelingen sneuvelde, verkoos deze abdij voor zijn laatste, eeuwige rustplaats. Ook Erasmus kwam ooit tot in Waten om er de rijke abdijbibliotheek te raadplegen. De molen aan de andere kant van de straat, gebouwd in 1731 op een laatste bult van de heuvelrug, werd enkele jaren geleden prachtig gerestaureerd en is nu beschermd. Hij is achthoekig, van het stenen, Artesische type, uniek voor de Westhoek.
Aan de overzijde van de A, op de flank van de Sperlekeberg, midden in het bos, ontwaar je een bunker die de grootste van de wereld zou zijn, zegt men. Hij is opgetrokken door de Duitsers om er V2’s te bouwen en te lanceren richting Engeland.
In het dal domineert de toren van de Sint-Gilliskerk het stadje. De eerste melding van deze kerk dateert van 1336, maar een eerste parochiekerk stond er al een eeuw eerder, in 1228. Rechts van de ingang kun je een Vlaams opschrift zien, deels uitgewist. Je ontcijfert alleen nog: ‘in ’t jaer ons heeren m….’. Op het plaatselijke kerkhof bevindt zich het graf van Jean-Marie Gantois (1904-1968), bekend voorman van de Vlaamse Beweging in Frankrijk, in Waten geboren en er ook overleden.
De A werd in de 19de eeuw gekanaliseerd en dat heeft het waterlandschap van weleer drastisch gewijzigd. Daardoor vloet ze ter hoogte van Waten nu westwaarts, achter de huizen. De A met de Leie 15 km verder, vormden in de middeleeuwen een natuurlijke hindernis tegen de vijand komend uit het zuiden. Tussen beide rivieren lag een moeilijk verdedigbare open ruimte, zeg maar een zwakke plek waar vijandelijke troepen makkelijk konden doordringen.
“Den nieuwen dyck tegen de Franschen”
Op de befaamde kaart van Mercator uit 1540, waarvan het unieke exemplaar in het Antwerpse Plantin-Moretusmuseum wordt bewaard, ziet men, precies op deze zwakke plek, een gracht die A en Leie verbond. Op de kaart wordt, zeer expliciet, de naam “Den nieuwen dyck tegen de Franschen” vermeld zodat niemand er aan kon twijfelen dat de vijand van toen Frans was. “Dyck”, het West-Vlaamse woord voor sloot of gracht, is nog terug te vinden in de Franse benaming ‘Canal de Neufossé’, het kanaal dat de plaats nam van de nieuwe dijk.
Deze Nieuwen dyck werd in 1047 in de tijd van Boudewijn V gegraven. De Brugse historicus Kervyn de Lettenhove vertelt dat het graven van de negen mijlen lange gracht in amper drie dagen en drie nachten werd uitgevoerd. Hiervoor werden soldaten in 24 werven ingezet die naar elkaar toewerkten. Het was voor zijn tijd een omvangrijk militair verdedigingswerk versterkt door een wal met palissaden en kleine forten, in de streek blok(h)usen genoemd. De enige doorgang, de Haeskensbrugge, werd verdedigd door het kasteel van Ruischeure, (Renescure), dat aldus Sanderus ‘de wacht optrok tegen Frankrijk’. Vandaag dienen de overblijfselen van dat kasteel als gemeentehuis van Ruischeure.
In zijn boek “De graven van Vlaanderen” *merkt Edward De Maesschalk terecht op dat de Nieuwen dyck tegen de Franschen op de duur ook de taalgrens werd tussen het Dietse noorden en het Picardische zuiden’. Dat klopte tot in de twintigste eeuw. Inmiddels is ook deze situatie achterhaald en de streek grotendeels verfranst.
In een volgend artikel breng ik u naar een volgende bijzondere plaats van herinnering in het dorpje Kaaster.
*De graven van Vlaanderen, Edward De Maesschalk 861-1384, Davidsfonds, 2012
01.08.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/een-vergeten-politiek-filosoof-johannes-althusius
In mijn jeugd had ik als Frans-Vlaming één doel dat in Frankrijk niet haalbaar was: ik zou kost wat kost Nederlands leren. Ik droomde om te voet, per fiets of per autostop de kust te bewandelen van Duinkerke tot in Oost-Friesland, de Noordzee volgend en al reizend een taalbad te nemen. Bij wijze van voorbereiding bestudeerde ik uitvoerig alle gemeenten en steden in de kuststreek. Zo leerde ik de stad Emden kennen, met haar 50.000 inwoners de grootste stad van Oost-Friesland, en de meest westelijke haven van Duitsland.
De geschiedenis van Emden kleurde ook Nederlands. Ze vertelde over de vele protestantse vluchtelingen die er ooit een veilige schuilplaats vonden, en over het leven en de ideeën van de Nederduitse calvinistische rechtsgeleerde Johannes Althusius (1557-1638) die aldaar als Ratssyndicus actief was.
Johannes Althusius werd geboren in het Westfaalse Diedenshausen in 1557, in de nabijheid van het calvinistische graafschap Nassau. De jonge Althusius studeerde rechten, filosofie en theologie aan de universiteiten van Keulen, Parijs, Bazel en Genève. In 1597 werd hij tot rector benoemd van de Nassause academie Herborn, in 1584 opgericht op aandringen van Willem van Oranje.
Het laten openbloeien van een harmonisch sociaal leven, dat hij symbiose noemde, stelde hij tot doel van de politieke wetenschap
In 1603 schreef Althusius zijn belangrijkste werk Politica methodice digesta, atque exemplis sacris et profanis illustrata wat staat voor ‘de politiek methodisch ontleed en verlucht met heilige en wereldse voorbeelden’. Hiermee vestigde hij definitief zijn naam als politiek filosoof. Tegen de katholieke en Romeinse traditie in, die politiek als een systeem van machtsuitbreiding, ordehandhaving en consolidatie van de hiërarchie ziet, omschreef Althusius de politiek als ‘de kunst van het grondvesten, cultiveren, en van de noodzakelijke, essentiële en homogene voorwaarden van het sociale leven’. Het laten openbloeien van een harmonisch sociaal leven, dat hij symbiose noemde, stelde hij tot doel van de politieke wetenschap én van het praktische politieke handelen.
De kwaliteiten van de methode van Johannes Althusius en de, voor zijn tijd volkomen nieuwe aanpak, werden meteen door de Europese geletterden erkend. Het uitgangspunt van Althusius was niet het oude homo homini lupus, (de mens is een wolf voor andere mensen), en het ‘rationele’ eigenbelang, maar de oorspronkelijke bereidheid van de mensen om levensvoorwaarden te delen en af te spreken met elkaar in een consociato, een levensgemeenschap. Althusius bouwde zijn staatsleer van onderen op. Consequent legde hij de hoogste macht in de Staat bij het volk (volkssoevereiniteit), waaruit de burgerlijke vrijheden en de godsdienstvrijheid volgen. De politieke bestuurders oefenden slechts een gedelegeerde macht uit. Het absolutisme van de koning was uit den boze.
Tegen een tirannieke overheid heeft het volk een recht op verzet.
Precies deze gedachtegang werd ook verdedigd door Willem van Oranje en het is daarop dat Althusius heeft voortgebouwd. Tot op heden wordt zijn Politica dan ook beschouwd als het meest uitvoerige en stelselmatige verweerschrift van de Nederlandse opstand: de macht van de koning en andere gezagsdragers is geen ‘goddelijke’ maar door het volk gedelegeerde macht. Tegen een tirannieke overheid heeft het volk een recht op verzet.
In zijn werk maakte Althusius opvallend veelvuldig gebruik van het woord ‘subsidiariteit’: de staat moet zich enkel bezig houden met de taken die de collectiviteiten op een lagere niveau niet kunnen vervullen of oplossen.
Met zijn belangrijkste werk ging Johannes Althusius in tegen het soevereiniteitsbegrip geformuleerd door de Fransman Jean Bodin (1530-1596) in 1576. Bodin, die voor het begrip soevereiniteit het Latijns woord majestas gebruikt, stond voor een sterk gezag en ondeelbare macht. Voor hem verpersoonlijkt de koning de absolute macht. De soevereiniteit is de absolute en eeuwige kracht van een staat. De koning dient alleen rekenschap te geven aan God waarvan hij de ‘politieke’ vertegenwoordiger op aarde is, aldus Jean Bodin. Het opent de deur voor het gecentraliseerd concept van de staat gepersonifieerd door de koning. De Franse koning Lodewijk XIV zal dit in zijn tijd als volgt uitdrukken : ‘De Franse natie wordt enkel en volledig door de persoon van de koning vertegenwoordigd’.
De koning werd een beetje later in Frankrijk onthoofd, maar het absolutisme van de staat bleef in een nieuw kleedje springlevend.
De schrijver Alain de Benoist, die het werk van Johannes Althusius in Frankrijk opnieuw in de aandacht bracht, merkt terecht op dat ‘het concept van Bodin niet enkel het absolutisme van het koningschap heeft gedefinieerd. Men vindt het in grote lijnen ook terug in het jakobijns nationalisme’. En voor het jacobinisme voegt hij er nog aan toe: ‘Het gaat over dezelfde onbeperkte soevereiniteit die aan de machthebbers dezelfde rechten van despoten geven.’ De koning werd een beetje later in Frankrijk onthoofd, maar het absolutisme van de staat bleef in een nieuw kleedje springlevend.
Johannes Althusius kreeg tijdens zijn leven de unieke kans om zijn ideeën in de praktijk te brengen met het besturen van de havenstad Emden, een calvinistisch bastion, ook bekend als het Genève van het Noorden. In 1604 werd hij gevraagd en gekozen tot gemeentelijke syndicus (Ratssyndikus).
De stad Emden bood toen onderdak aan de velen die uit de Nederlanden waren gevlucht omwille van hun geloof. Emden genoot een bijzondere vorm van autonomie aan de grens tussen de Verenigde Provincies en Duitsland. Het zou eeuwenlang deze bijzondere status verdedigen, onder bescherming van Oranje.
Hij slaagde er in van Emden een autonoom Nederlands bastion in vijandelijk gebied te maken
Althusius was een bewonderaar van de opstand van Willem van Oranje tegen Spanje. Hij paste in de stad Emden de principes toe van wat wij vandaag zelfbeschikkingsrecht en zelfbestuur noemen. Hij slaagde er in van Emden een autonoom Nederlands bastion in vijandelijk gebied te maken, onder bescherming van Oranje. Johann Althaus, met zijn Duitse naam, zou als zeer gewaardeerde Ratssyndicus tot aan zijn dood actief blijven. Hij overleed in Emden, 81 jaar oud, op 12 augustus 1638.
De publicaties van Althusius hebben een blijvende waarde als grondslag van het federalisme en als een coherent Europees rechtssysteem dat niet schatplichtig is aan het Romeinse of kerkelijke recht. Zijn werk blijft vruchtbaar om na te denken over autonomie, het subsidiariteitsprincipe, het verzetsrecht, de rol van maatschappelijke organisaties, de democratie en fundamentele rechtsbeginselen. Het wordt tijd dat het bijzonder leven en de ideeën van de grote politieke denker Johannes Althusius in Vlaanderen een betere plaats krijgen.
30.07.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-blanckaerts
Als je in Frans-Vlaanderen passeert moet je beslist het dorpje Zegerskapel, gelegen op luttele kilometers van het bekende kasteel van Ekelsbeke, bezoeken. Daar heeft de vereniging Euvo het graf van de familie Blanckaert gerestaureerd. Aan de voet van het grafmonument, op een opvallende ligsteen, zie je de Vlaamse leeuw met de tekst ‘Hier rust een Vlaming’. Euvo staat voor de vereniging die, onder leiding van haar onvermoeibare voorzitter Karel Appelmans, inmiddels duizenden Nederlandstalige opschriften in Frans-Vlaanderen heeft geplaatst of gerestaureerd.
Hier rusten meerdere leden van de familie Blanckaert. De eerste voor wie het grafmonument werd opgericht is Hendrik Blanckaert (1827-1899). Hendrik werd als boerenzoon in Bambeke geboren. Van zijn vader nam hij niet alleen de boerenstiel over maar ook de passie voor familiekunde én voor de Vlaamse zaak. Zijn, voor een Fransman van toen, opvallend Vlaams bewustzijn werd in ere gehouden mede doordat de familie Blanckaert trots was op haar Vlaamse afstamming. Verschillende Blanckaerts sneuvelden in 1328 in de slag bij Kassel aan de zijde van Nicolaas Zannekin. Vandaar wellicht de oude familieleuze: ‘Een Blanckaert kan maar vrij leven, of sterven’.
Paul Fredericq koesterde een warm hart voor Frans-Vlaanderen.
Men weet van Hendrik Blanckaert dat hij bevriend was met de Gentse historicus Prof. Paul Fredericq, en ook met een andere Vlaamsgezinde liberale politicus, Julius Vuysteke. Terloops: wat is er vandaag geworden van de geestelijke erfenis van deze negentiende-eeuwse Vlaamsgezinde, of beter gezegd, heel-Nederlandse liberalen? Paul Fredericq koesterde een warm hart voor Frans-Vlaanderen. De naam van Hendrik Blanckaert pronk toen als lid van het toenmalig Willemsfonds en als de enige ‘Franse’ abonnee van de Gentse krant Het Volksbelang. Hendrik schreef wel eens over Frans-Vlaanderen voor deze krant en tekende zijn brieven met ‘uw gewezen stamgenoot, simpele Vlaamse boer’.
Een anoniem artikel van zijn hand, verschenen in Het Volksbelang van 7 januari 1870 viel op. Frankrijk was toen verwikkeld in een oorlog met Pruisen. In zijn brief meldt Blanckaert een ‘muiterij en desertie’ onder de miliciens uit Frans-Vlaanderen. Er is sprake van een muiterij van 300 gemobiliseerde miliciens uit Hazebroek die men heeft moeten ontwapenen en deporteren naar een strafkamp in het Normandische Cherbourg. In dezelfde krant werd ook gesuggereerd dat sommigen hoopten dat Frans-Vlaanderen, na de blitse overwinning van Pruisen in Sedan in september 1870, bij België zou worden gevoegd. Meer gegevens over deze opvallende episode ontbreken, spijtig genoeg. Daarom is de getuigenis van Hendrik Blanckaert een interessante piste voor verder historisch onderzoek.
Generaal Boulanger was een militaire held en gewezen minister van defensie.
In Het Volksbelang verslaat Hendrik Blanckaert later nog de Franse parlementsverkiezingen van 1897. Hij meldt dat de kandidaat Generaal Boulanger gebruik maakt én van Franse, én van Vlaamse aanplakbiljetten. In de vertaling, aldus Blanckaert, vertaalt Boulanger de woorden ‘Vive la République’ door ‘Leve het Vaderland’. Generaal Boulanger was een militaire held en gewezen minister van defensie. Zijn politieke ideeën leunden aan bij het monarchisme en het Frans nationalisme, gekoppeld aan een fanatieke vorm van anti-Duits revanchisme. In 1891 zou Boulanger, na te zijn beschuldigd van een poging tot staatsgreep, in ballingschap in Brussel zelfmoord plegen op het graf van zijn jonge minnares.
Als antwoord, en dus als protest op de affiche van Boulanger, verscheen toen een andere affiche met als ondubbelzinnige tekst ‘ Vlaemingen dat zijn wij en wij en zijn geen Franschen. Wij en hebben geen anderen Vaderland als Vlaenderen; en Frankerijke en is onze Vaderland niet, maer hij is eene zugepompe, die sichten 300 jaer onze zweet optrekt naer Parijs. Leve het Vaderland’. Let op het plastisch begrip ‘zugepompe’ om uit te drukken dat Parijs al het geld uit de provincies zuigt. Blanckaert voegt er nog aan toe dat de Franse politie zich haastte om deze affiche, die tot in de haven van Duinkerke toe werd verspreid en op schepen aangeplakt, te verwijderen.
Als Vlaamse pedigree kan dat tellen!
Niet zoveel Vlamingen kunnen refereren naar sporen van een voorouder in het begin van de 14e eeuw, laat staan een voorouder die in de slag bij Kassel in 1328 aan de zijde van de volksheld Nicolaas Zannekin vocht. Bij de familie Blanckaert leeft de overlevering dat niet minder dan zeven – sommige bronnen maken zelfs melding van dertien – Blanckaerts vochten en sneuvelden in de rangen van de Kerels van Vlaanderen tegen de tirannie van de Franse koning en Vlaamse leliaards. Als Vlaamse pedigree kan dat tellen! De familie Blanckaert mag ook verwijzen naar een andere verre verwant, admiraal Jan Blanckaert, die behoorde tot de Brugse edelen. Jan Blanckaert was admiraal van Vlaanderen tussen 1396 en 1432, kamerheer van Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië en kapitein van de Torre van Bourgondië in Sluis.
Hendrik had niet alleen beroemde voorvaders. Ook zijn zoon Justin (1863-1942) was actief in de Frans-Vlaamse beweging en zette de familietraditie verder. Justin werkte mee aan de Vlaamse tijdschriften Le Beffroi de Flandre, en behoorde in 1928 tot de oprichters van het Vlaams Verbond van Frankrijk onder leiding van Jean-Marie Gantois. Hij werd voorzitter van het verbond, nam de leiding op zich van de tijdschriften De Torrewachter en Le Lion de Flandre.
de strijd om het onderwijs van het Nederlands; de redding van het Vlaams architecturaal patrimonium; het behoud van het marionettentheater, enz.
In die publicaties, alsook op de jaarlijkse congressen van zijn Verbond vindt men teksten van Justin over de meest uiteenlopende onderwerpen: de strijd om het onderwijs van het Nederlands; de redding van het Vlaams architecturaal patrimonium; het behoud van het marionettentheater, enz. Deze zeer verdienstelijke Frans-Vlaming, ook actief in zijn gemeente als schepen en voorzitter van de kerkraad, overleed tijdens de Tweede Wereldoorlog en werd eveneens in het familiegraf bijgezet. De ligsteen ‘hier rust een Vlaming’ werd naar aanleiding van zijn overlijden door zijn vrienden van het Vlaams Verbond van Frankrijk aangebracht.
Pieter Blanckaert (1896-1944), zoon van Justin, zou zijn vader en grootvader waardig opvolgen. Na zijn studies geneeskunde in Parijs vestigde hij zich als geneesheer in de kustgemeente Ooie-aan-Zee (Oye-Plage), in de nabijheid van de stad Kales. Als geneesheer was hij sociaal bewogen en vroeg arme gezinnen geen honorarium voor zijn prestaties. Net als zijn vader werd hij bij diens overlijden voorzitter van het Vlaams Verbond van Frankrijk. Tijdens zijn mandaat stichtte hij, in het zog van het Verbond, de jeugdbeweging Zuid-Vlaamse Jeugd alsook het tijdschrift De Jonge Zuid-Vlaming. Hij maakte zich ook verdienstelijk door verschillende toponymische studies in het Boonse, de streek rond Bonen (Boulogne), en de kuststreek. Op weg naar een patiënt vond hij, in oktober 1944, vroegtijdig de dood toen zijn wagen over een landmijn reed. Nog een vierde Blanckaert (1923-), zoon van Pieter, en die eveneens Hendrik heette, werd leider van de Zuid-Vlaamse jeugd.
De naam Blanckaert komt men nog meer tegen, doorheen de geschiedenis van Vlaanderen. Fascinerend hoeveel verwanten en vertakkingen zo een familie heeft waarvan de stamboom tot aan de tijd van de Vlaamse graven teruggaat. Nog straffer: vandaag zijn er nog steeds Blanckaerts die zich inzetten voor de Vlaamse zaak. Zo is een Blanckaert, Patrick Blanckaert, de huidige voorzitter van de Frans-Vlaamse vereniging Michiel de Swaenkring. Welke Vlaamse stam kan nog zo een familiesaga voorleggen?
26.07.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/wil-je-in-de-jacques-brelstraat-wonen
Ik las dat in Frankrijk 230 straten de naam Jacques Brel dragen. Voor Franstalig België zijn dat 50 straten, pleinen en een metrostation. In Vlaanderen zal je tevergeefs naar een straat zoeken genoemd naar Jacques Brel. Een voor zich sprekende nul. De Vlamingen hebben Brel immers nooit vergeven, al bezong hij als geen andere het vlakke land in het Frans, dat hij onze taal ooit met het geblaf van honden vergeleek.
Volgens Luk Ferdinand uit Merksem, die zichzelf een superfan noemt van Brel, moet hier verandering in komen. Hij ging op tournee langs de burgemeesters van Brugge en Gent, en van Oostende tot Antwerpen. Zijn oproep luidt: Jacques Brel verdient een straat of een plein in Vlaanderen. 15 bekende Oostendenaren steunen het voorstel, 46 bekende Gentenaars, en nog 62 bekende Vlamingen, van Luc Van der Kelen tot Bart Peeters.
Ik ben op zoek gegaan hoe het die andere Franstalige Vlamingen verging. Hebben ze een straat gekregen? De twee die ondubbelzinnig hun liefde voor Vlaanderen verklaarden, namelijk Charles de Coster, geestelijke vader van Tijl Uilenspiegel, en Emiel Verhaeren, onsterfelijk geworden met zijn ode aan de Schelde, zijn er goed bij gevaren. De Coster heeft, buiten Brussel, een straat in Antwerpen en Nieuwpoort. Verhaeren uiteraard in zijn geboortestad Sint-Amands, maar ook in Boom, Gentbrugge, Knokke, Nieuwpoort, De Haan, enzovoort.
Voor de andere Franstalige Vlamingen, ja dan neen verdacht van een haat/liefdeverhouding tot Vlaanderen, of van minachting voor onze taal en cultuur, valt het eigenlijk ook mee. Suzanne Lilar heeft een straat in Gent. Michel de Ghelderode, auteur van Autour de ma Flandre is in het straatbeeld van zijn geboortestad Elsene aanwezig, maar ook in Wemmel en Lokeren. Georges Rodenbach wordt met een straat in Schaarbeek en Nieuwpoort herdacht. Maar niet in Brugge. Ondanks het feit dat zijn beste werk Bruges-la-Morte heet, pas in 1978 in het Nederlands vertaald onder de titel ‘Brugge die Stille’. Naar Georges Eekhoud zijn wel straten in Vlaanderen genoemd. Maar, vreemd genoeg, niet in zijn geboortestad Antwerpen. Die eert hem wel met een standbeeld vervaardigd door Henry Van de Velde. En zo kunnen wij nog een eindje doorgaan. Ook met schilders als Ferdinand Khnopff, Theo Van Rysselberghe, en James Ensor. Alleen de schrijfster Marie Gevers heeft geen straat in haar geboorteplaats Edegem. Die erkent, voorlopig, alleen haar vader, Florent, met een straatnaambord. In Hingene vind je wel een standbeeld van de Dijkgravin, naar het hoofdpersonage van haar roman La Comtesse des digues.
Ik stel vast dat, in werkelijkheid, Vlaanderen zich weinig rancuneus opstelt. Zelfs ene Maurice Maeterlinck, hater van zijn volk, is niet vergeten met straatnaamborden in zijn geboortestad Gent, en ook niet in Lokeren, Koksijde en Knokke. Hopelijk wordt hier de Nobelprijswinnaar voor literatuur geëerd en niet de man die in 1902 in de Franse krant Le Figaro het Nederlands een ‘jargon informe et vaseux’ noemde; de Guldensporenslag een ‘commémoration inutile’, een nutteloze herdenking die de haat tegen Frankrijk aanwakkerde; en van de Vlaamsgezinden van zijn tijd ‘een handvol geagiteerden’ maakte. Als Vlamingen nog twijfelen voeg ik eraan toe dat Maeterlinck de man was die, in 1911, hevig protesteerde tegen de, volgens hem, ‘absurde en misdadige eis’ om de Gentse universiteit te vernederlandsen. Ik ga principieel niet pleiten voor het schrappen van straatnamen en standbeelden, maar men kan op mijn discretie rekenen als zo’n naambord bij nacht wordt besmeurd.
hebben deze Franstalige auteurs mee mijn latere Vlaamsgezindheid bepaald?
Als geboren Frans-Vlaming, waren in mijn prille jeugd mijn eerste ontmoetingen met de Vlaamse geschiedenis en cultuur eenzijdig Franstalig getint. Ik moest het toen stellen met een Franse versie van De Coster’s Tijl Uilenspiegel La légende d’Ulenspiegel. Het boek was, stel je voor, uitgegeven door de Editions du Progrès in Moskou. In die tijd gold Tijl nog als een heldhaftig voorbeeld voor de communistische vrijheidsstrijd. En ook met Les aventures de Lyderic, de eerste mythische voorvader van de Vlaamse graven, geschreven door Alexandre Dumas, de schrijver van de Drie Musketiers. Of de Franse versie van le Lion de Flandre van ‘Henri’, onze Hendrik Conscience. En nog de Contes et légendes de Flandre van Antonia de Lauwereyns de Roosendaele, meermaals heruitgegeven bij de bekende Parijse uitgever van school- en jeugdboeken Fernand Nathan. Is mijn onbewuste beïnvloed door Franstalige romantische verhalen over Vlaamse helden en legenden? En hebben deze Franstalige auteurs mee mijn latere Vlaamsgezindheid bepaald?
Maar laat ons terugkomen bij Jacques Brel. In Parijs kende Jacques Brel, opvallend, pas succes na het bespelen van een Vlaamse snaar. Het was de toepassing van de oude leuze ‘om iemand te zijn moet je van ergens zijn’. Ooit verklaarde hij dat hij ‘gekozen had om een Vlaming te zijn’. Hij voegde eraan toe: ‘geen Vlaamsvoelende Franstalige maar een Franstalige Vlaming’. Als zulke uitspraken nog ergens geloofwaardig waren, toen, was het wel in een streek als Frans-Vlaanderen. Daar was Brel zo goed als thuis, met West-Vlaamse wortels in Zandvoorde bij Zonnebeke. Naar Franse normen bekleedde hij de bijzondere positie van verstaanbare Franstalige Vlaming. De latere perikelen met franskiljonse liedjes klonken buiten België als een te verwaarlozen detail van de geschiedenis van een grote vedette in de nadagen van zijn roem.
De ‘Grand Jacques’ met warme liefde voor zijn Vlaamse Marieke
Zelf bekijk ik Jacques Brel als een gespleten persoonlijkheid. De ‘Grand Jacques’ met warme liefde voor zijn Vlaamse Marieke, het vlakke land dat mijne is, en de Noorderwind die de dijken doet kraken. En dan de soms zielige Brusselaar, met de franskiljonse bourgeoismentaliteit van La Belgique à papa, die hij nochtans in zijn liedjes aanklaagde.
Moet Vlaanderen na zovele jaren loslaten? Wil ik in de Jacques Brelstraat wonen? Frans-Vlamingen zouden ja zeggen. Maar eerlijk gezegd, als Vlaming ben ik er nog niet helemaal uit. In Brugge, op de Coupure, hebben ze dat subtiel opgelost door een standbeeld te geven aan Marieke, en dus niet aan Brel. Mijn suggestie: schrap dan de vloek op het Vlaams blazoen dat de naam Maurice Maeterlinck draagt en vervang het door Kleine Jaakstraat.
11.07.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/blijvende-inzet-voor-gebieden-die-ooit-tot-de-nederlanden-behoorden
Vers van de pers verschijnt voor de 43ste keer het jaarboek van de stichting Zannekin. Een scharniermoment, want hoofdredacteur Maurits Cailliau geeft na meer dan een halve eeuw noeste arbeid de fakkel over. Wim van Heugten wordt de nieuwe hoofdredacteur. Leo Camerlynck, bekende Brabander en Brusselaar met Frans-Vlaamse roots, is en blijft voorzitter van Zannekin. Leo is vertaler-tolk van opleiding, reisorganisator en publicist. Overal in Europa en de wereld gaat hij op zoek naar sporen van Nederlandse aanwezigheid en het wel en wee van de Nederlandse taal en cultuur. De juiste man op de juiste plaats dus. Een gesprek over Zannekin, het jaarboek en de toekomst.
Leo Camerlynck, waar komt Zannekin vandaan?
‘De Stichting Zannekin is een heel-Nederlandse vereniging. In de tweede helft van de 30-er jaren van de voorbije eeuw stichtte meester van Es, een Nederlandse notaris uit Rotterdam, de vereniging Zannekin ter ondersteuning van de Nederlandse taal en cultuur in Frans-Vlaanderen.’
Zannekin is toch niet alleen bezig met Frans-Vlaanderen?
‘Na de tweede oorlog verrees een Zannekin-‘arbeidsgemeenschap’, die zich toespitste op Frans-Vlaanderen. In de zeventiger jaren van de voorbije eeuw werd het werk verdergezet als Stichting Zannekin. Die bleef belangstelling koesteren voor Frans-Vlaanderen. Maar ze verruimde de werking ook naar het Walenland, Luxemburg en de grensgebieden met Duitsland. Het belangstellingsveld beslaat al de gebieden buiten Nederland en Belgisch-Vlaanderen, die door de eeuwen heen verbonden zijn met het kerngebied van de Nederlanden.’
Wie waren de eerste initiatiefnemers en wat waren hun beweegredenen?
‘Te veel namen uit Noord en Zuid om hier op te noemen. Ik beperk me tot enkele namen van medewerkers uit de gebieden extra muros na de tweede wereldoorlog: de Waal Roger Viroux, de Frans-Vlamingen Dr. Jan Klaas en Priester Jean-Marie Gantois, de Fries Marten Heida, de Duitser Raimund Sper. De beweegredenen waren en zijn de Nederlanden extra muros bekend maken en waar nodig initiatieven in deze gebieden te steunen.’
Jullie willen de banden aanhalen met de gebieden die ooit tot de historische Nederlanden behoorden. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen?
‘We onderhouden nauwe contacten met belangstellenden. We organiseren allerlei culturele activiteiten in samenwerking met verenigingen in deze gebieden. Zo hadden we succesvolle culturele activiteiten samen met heemkundige kringen in Duitsland, Luxemburg en Frans-Vlaanderen. Het netwerk in stand houden is in deze heel belangrijk.’
Zannekin staat voor een gemeenschappelijke visie op Noord en Zuid. Is er vandaag nog plaats voor de Nederlandse gedachte?
‘De ‘Nederlandse gedachte’ is nooit een massabeweging geweest en zal het ook nooit worden. Maar ik merk toch hoopvolle signalen op verschillende niveaus. Ik denk hierbij aan de verderzetting van de Benelux-akkoorden, uitgebreid naar de Duitse en Franse grensgebieden toe.’
Jonge mensen warm maken voor het verenigingsleven is tegenwoordig meer dan een uitdaging. Hoe loopt dat bij Zannekin?
‘Men zegt vaak dat jonge mensen nog nauwelijks interesse koesteren voor het verenigingsleven. Zannekin ontsnapt daar niet aan. De kennis van aardrijkskunde en geschiedenis bevindt zich bij de jongere generatie op een dieptepunt. Kijk maar naar de tv-kwissen : zelfs eenvoudige vragen over geografie en historische gebeurtenissen blijven vaak onbeantwoord.’
Hoe komt een Brusselaar bij zoveel belangstelling voor de grenslanden van de Nederlanden? Wat is jouw persoonlijke achtergrond?
‘Langs vaderszijde liggen mijn wortels in Belle (Bailleul) in Frans-Vlaanderen. Langs moederszijde zijn we al generaties lang Brabants. Mijn ouders hadden ook veel belangstelling voor de gebieden en landen waar onze Nederlandse taal een rol speelt. En natuurlijk waren er de familiebijeenkomsten aan beide zijden van de ‘Schreve’. Zo werd mijn liefde voor Frans-Vlaanderen al vroeg aangewakkerd.’
Speelt je ervaring als Vlaming in Brussel ook een rol?
‘Omdat ik altijd in het Brusselse, en meer bepaald in Ukkel heb gewoond en nog altijd woon, ben ik alert voor de problematiek van taal- en cultuurminderheden. Van jongs af aan bouwde ik ook contacten op met de Duitstaligen in België, met de Friezen in Nederland en Duitsland, en uiteraard met Frans-Vlamingen.’
Jullie geven een jaarboek uit: ‘De Nederlanden ‘Extra Muros’?
‘De jaarboeken over ‘De Nederlanden Extra Muros’ kennen al jaren heel wat bijval. En zonder te willen pochen, ook ver buiten de Lage Landen bij de zee worden ze aandachtig gelezen. We proberen zo veel mogelijk bijdragen te brengen uit Frans-Vlaanderen, het Walenland en de Duitse grensgebieden. Soms gaan we ook nog iets verder waar sporen uit de Nederlanden nog duidelijk aanwezig zijn.’
Welke van deze historische gebieden heeft het meest de banden met ons cultuurgebied bewaard?
‘De Franse Nederlanden spannen de kroon. Maar ook bepaalde gebieden zoals het hertogdom Gulik, het land van Kleef, Oost-Friesland halen regelmatig de banden met ons cultuurgebied aan. We hebben ook uitstekende contacten met heemkundigen en verenigingen uit Erkelenz, Kevelaer of Aarlen.’
Je komt bijna een halve eeuw in Frans-Vlaanderen. Zelf heb je Frans-Vlaamse roots. Wat vind je van de evolutie in Frans-Vlaanderen in al die jaren?
‘Op familiefeesten in Belle in de zestiger en zeventiger jaren spraken zowel de Frans-Vlamingen als de West-Vlamingen hetzelfde West-Vlaamse dialect van de Nederlandse taal. Toen de volksmuziekgroep ‘De Droge Haring’, waar ik deel van uitmaakte, in Steenvoorde, Boeschepe, Godewaersvelde, Kaaster en andere plaatsen in Frans-Vlaanderen optrad, kon je nog heel veel Vlaams horen. Dat was tussen de jaren 1974 en 1977. Ook waren er in diezelfde periode heel wat jonge Frans-Vlamingen, die zich toelegden op het leren van Nederlands.’
Er zijn toch meer mensen dan vroeger die Nederlands studeren?
Jazeker, maar er waren toen nog geen stoorzenders zoals de ‘Akademie van Nuuze Vlaemsche Taele’, die een surrogaat-Vlaams willen doordrukken. Ze zaaien verwarring bij mensen die onze Nederlandse taal willen leren. In het straatbeeld is het Nederlands meer dan vroeger aanwezig, mede dankzij verenigingen als EUVO. Maar het algemeen gebruik van onze Nederlandse taal, zij het in West-Vlaamse dialectvorm, is jammer genoeg aan het wegkwijnen.
Het jaarboek De Nederlanden Extra Muros verschijnt binnenkort. Is er iets veranderd – of gaat er iets wijzigen – aan de redactionele lijn van het nieuwe jaarboek?
Redactioneel zal er weinig veranderen tenzij dat we graag met een kernredactie de lijn willen bepalen. En wij zullen nog meer een beroep doen op correspondenten uit de gebieden “extra muros”.’
Wat mogen we verwachten van de nieuwe editie?
In het jaarboek van 2021 wordt onder meer de klemtoon gelegd op de Frans-Nederlandse taalgrens doorheen Frans-Vlaanderen en België onder meer aan de hand van de Vlaanderen-kaart van Mercator uit 1540. Recenter nog bekijken we de vastlegging van de taalgrens in België in 1963. Ook de eeuwenoude religieuze uitstralingscentra in de Duitse grensgebieden komen ruimschoots aan bod.
Welke auteurs publiceren in het jaarboek?
Historici zoals Dr. Herman Vandormael, voormalig kasteelheer van het kasteel van Gaasbeek, en de Nederlander Jan van Tongeren verleenden hun medewerking. Taalkundigen zoals Frank Hellemans bezorgden ook een bijdrage. Taal- en geschiedkundigen vormen de meerderheid van de auteurs.
Waarom moet ik het jaarboek De Nederlanden ‘Extra Muros’ lezen?
Wie graag op de hoogte wil blijven van het reilen en zeilen in de Nederlandse gebieden ‘extra muros’ vindt zijn gading in de jaarboeken. Ook worden minder bekende facetten uit onze rijke geschiedenis uit de doeken gedaan.
De papieren uitgave van het jaarboek de Franse Nederlanden van Ons Erfdeel – toch een huis dat mede met overheidsgeld wordt gesteund – is verdwenen. Het jaarboek van Zannekin houdt stand, en wel zonder subsidies. Hoe kan je dit verklaren?
Al jaren kan de Stichting Zannekin een beroep doen op idealisten, die met hart en ziel meewerken aan een jaarboek met onderwerpen die je weinig in andere publicaties aantreft. Momenteel kunnen wij jammer genoeg niet rekenen op subsidies, noch uit Vlaanderen, noch uit Nederland. We hebben in het verleden een aantal giften ontvangen. En voorts is het zuinig omspringen met de financiën.
Voor de pandemie organiseerde Zannekin jaarlijkse uitstappen in een of ander interessant gebied van de historische Nederlanden. Wat zijn de plannen voor de toekomst?
De bedoeling is om in de toekomst het jaarboek voor te stellen op een ontmoetingsdag in een locatie ‘extra muros’. Rijsel wordt de plaats van de volgende ontmoetingsdag. Al jaren organiseren wij ook een meerdaagse reis naar sporen uit de Nederlanden. Zo waren we al in de Duitse Fläming, Polen, Kent, Tsjechië, Bourgondië. De volgende meerdaagse zal richting Denemarken en Zuid-Zweden zijn.
Het 43ste jaarboek ‘de Nederlanden Extra Muros’ verschijnt in juli. Het telt 222 bladzijden. Men kan het bestellen via de.zavelberg@live.nl. Wie meer informatie wil over het lidmaatschap van de vereniging Zannekin kan zich richten tot leo.camerlynck@skynet.be
28.06.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/wat-willen-de-vlamingen-met-hun-taal
In Frans-Vlaanderen loopt de campagne voor de regionale verkiezingen op volle toeren. Enkele Vlaamse verenigingen hebben zich tot de kandidaten gericht met de vraag om stellingname in verband met het West-Vlaams en het Nederlands als regionale talen in Noord-Frankrijk. De kennis van de taal speelt ook een rol voor mogelijke tewerkstelling, voornamelijk in West-Vlaanderen.
Veel kandidaten zijn niet uit de Franse Westhoek afkomstig. Ze weten dus niets over onze taal, laat staan over het verband tussen het West-Vlaams dialect gesproken in de streek, en het Nederlands. In Frankrijk is de spraakverwarring over talen vrij algemeen. Probeer maar eens aan een modale Fransman uit te leggen dat Oostenrijk geen Oostenrijks spreekt maar Duits, of varianten daarvan.
Stel over België dezelfde vraag aan een wat oudere Frans-Vlaming en hij zal u antwoorden: ‘de Belgiekenaars spreken Belgisch’. Hiermee wordt ‘niet-Frans’ bedoeld en dus Nederlands. Helemaal verloren moeite is het trachten uit te leggen dat het Nederlands van nu het standaard continuüm is van het Vlaamsch van hun ouders.
Een vereniging, de Akademie voor nuuze Vlaamsche Taele (ANVT), lobbyt als geen ander, met het oog op de erkenning van het West-Vlaams als regionale taal. Ze poneert dat de regio het West-Vlaams dialect moet kiezen als regionale taal, niet het Nederlands. Met deze Jantje Contrarie-houding infiltreert ze het culturele leven, de regionale politiek, en ook het onderwijs.
de negentiende eeuwse strijd om het West-Vlaams particularisme
En ze gaat nog verder: volgens deze vereniging is het West-Vlaams dé taal om een job te vinden over de schreve. Ze verklaart op de volle steun van …West-Vlaamse werkgevers en instellingen te kunnen rekenen. Krijgt de negentiende eeuwse strijd om het West-Vlaams particularisme een nieuw leven met nieuwe toepassingen over de schreve?
Laat me duidelijk zijn: ik heb niets tegen het West-Vlaams, en evenmin tegen om ‘t even welke streektaal van het Nederlands. Bij ons thuis spraken ze nog het Vlaamsch van Frans-Vlaanderen. Zelf ging ik ooit in de leer bij de taalkundige Cyriel Moeyaert. Hij overtuigde me van de onschatbare filologische waarde van de dialecten voor de studie van oorsprong en geschiedenis van onze taal.
Maar Moeyaert leerde me tegelijk het belang van een verzorgde standaardtaal en was een voornaam promotor van het Algemeen Nederlands in West-Vlaanderen. Vraag het maar aan Geert Bourgeois en generatiegenoten!
De vereniging AVNT argumenteert dat, volgens West-Vlaamse bedrijfsleiders, bijna uitsluitend dialect wordt gesproken in de West-Vlaamse bedrijven. Ik begrijp dat sommige werkgevers last ondervinden om te rekruteren, maar toch.
Een degelijke kennis van de standaardtaal is onmisbaar om werkelijk te kunnen functioneren
Mag ik deze werkgevers enkele vragen stellen: in welke taal hebben jullie gestudeerd? Welke taal is de officiële communicatietaal in jullie bedrijf, voor de signalisatie, de IT, de schriftelijke correspondentie, en andere sociale documenten? Is dat het West-Vlaams misschien? In Frans-Vlaanderen probeert men enkele duizenden mensen Nederlands te doen leren om hun toekomst veilig te stellen. Wij trachten hen duidelijk te maken dat in Germaanssprekende landen het dialect de taal is van de familie, de vrienden, het voetbal en de lol op café. Toegegeven, ook op de werkvloer en in de cafetaria. Maar een taal wordt niet alleen gesproken maar ook geschreven en gelezen. Een degelijke kennis van de standaardtaal is onmisbaar om werkelijk te kunnen functioneren en op te klimmen in de bedrijven.
Sommige West-Vlamingen gebruiken als argument dat zij de provincie zijn waar het dialect het meest wordt gesproken. Specialisten zullen dat misschien bevestigen. Alhoewel, vanuit mijn persoonlijke ervaring, stel ik geen fundamenteel verschil vast tussen bijvoorbeeld de provincies West-Vlaanderen, Antwerpen of Limburg. De meeste Antwerpenaars zijn eveneens trots op hun taal en spreken veelvuldig Antwerps, aldaar een wereldtaal genoemd. En vanuit mijn 25 jaar lange carrière als ondernemer in Limburg herinner ik me nog dat tijdens woelige discussies, het persoonlijk voornaamwoord ‘ich’ voor ‘ik’ steeds de voorhand nam.
Toen ik Nederlands leerde kwam ik logischerwijze eerst in contact met de taal van West-Vlaanderen. Ik maakte er kennis en sprak met mensen van alle slag maar ook wel eens met bekende West-Vlamingen zoals André Demedts, Cyriel Moeyaert, Luc Verbeke, Jozef Deleu. Ze toonden respect voor de dialecten maar, om het met de gevleugelde woorden van Jozef Deleu te zeggen, hun vaderland was de Nederlandse taal.
Vervolgens, via een omweg langs Groningen, landde ik in Antwerpen. Het is nooit in mij opgekomen om algemeen beschaafd Antwaarps te studeren. Ik deed gewoon, sprak Nederlands, en de taal van de Sinjoren leerde ik al doende.
Vlaanderen heeft ooit moeten vechten tegen de verfransing. Dat werd een strijd van lange adem, tegen de politieke, economische en culturele machthebbers van dit land. Men is vergeten dat de argumenten tegen de vernederlandsing waren dat de Vlamingen geen taal spraken maar een zootje dialecten. Bekende namen als de historicus Henri Pirenne of kardinaal Mercier, hoofd van de Belgische kerk, konden lang volhouden dat de taal van de Vlamingen als wetenschapstaal ‘ontoereikend’ was.
Ik stel me wel eens de vraag: wat willen de Vlamingen met hun taal? Eerst vochten ze om er één standaardtaal van te maken en om een taalgrens tot stand te brengen. Tegenwoordig wordt in sommige scholen los omgesprongen met de standaardtaal en betoogt onze jeugd met Engelstalige slogans. Terwijl Kristien Hemmerechts beaamt dat taalregels en creativiteit niet samengaan.
Binnenkort leren alleen nog nieuwkomers fatsoenlijk Nederlands, spreken de Vlamingen verkavelingsvlaams onder elkaar en studeren in het Engels aan de universiteit. En aan de kust zal enkel de Vlaamse horeca nog toestemming krijgen om etnische profilering toe te passen om te weten wanneer ze Nederlands moeten spreken.
Jaak Peeters op zijn blog Doorstroming trekt eveneens aan de alarmbel en terecht:
de kans wordt reëel dat het Nederlands wordt gemarginaliseerd
‘Er blijft van onze zelfbeschikking niets meer over (…) In die nieuwe toestand zal het behoorlijk lastig worden om onze culturele en taalkundige eigenheid te bewaren. Wie het niet gelooft moet maar eens op de markt lopen in Vilvoorde of Dilbeek – het mag nu weer. Er zal geen taalgrens meer bestaan en de kans wordt reëel dat het Nederlands wordt gemarginaliseerd, hetgeen de bazen van de EU vermoedelijk geen moer kan schelen.’
18.06.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/frans-vlaanderen-als-nieuw-bokrijk
Laat het me vooraf stellen: ik heb niets tegen openluchtmusea en al evenmin iets tegen toerisme. Waar het hier wel om gaat: hoe een marketingplan de Vlaamse identiteit in Frans-Vlaanderen aanwakkert als opsmuk voor de toeristen.
Sinds twee jaren heeft de regio Hauts-de-France (HDF) een zogenaamd Contrat de Rayonnement Touristique ontvouwd. Dat contract, getekend voor de periode 2019-2022, wil het toerisme promoten als economische activiteit en als stimulator van nieuwe werkgelegenheid in de streek.
Hiervoor heeft de regio HDF onder de naam ‘Flandre rurale’, ofwel ‘Landelijk Vlaanderen’, een te bewerken gebied afgebakend. Het stemt ongeveer overeen met het deel van Frans-Vlaanderen dat vijftig jaar geleden nog het Frans-Vlaams dialect sprak. Het plan wil de Vlaamse identiteit gebruiken om de streek aantrekkelijker te maken voor toeristen.
Naar het schijnt komen meer dan 15 % van de toeristen die Frans-Vlaanderen bezoeken van over de Schreve
Tussen haakjes, het gaat hier ook om vele ééndags- of weekendtoeristen uit Vlaanderen. De streek is voor de Vlamingen vrij populair voor fietsend en wandelend grenstoerisme. Naar het schijnt komen meer dan 15 % van de toeristen die Frans-Vlaanderen bezoeken van over de Schreve. En dat percentage neemt elk jaar fors toe.
Het golvend landschap van het Houtland met de Katsberg en de Kasselberg, de vlakte van het Blootland dat in de horizon verdwijnt. Veel Vlamingen zijn er verliefd op. Het biedt hen de ruimte die ze in het volgebouwde Vlaanderen verloren zijn.
Bokrijk heet hier Terdegem: een dorp verscholen in een heuvellandschap van korenvelden. Een zogenaamd village patrimoine, een erfgoeddorp aan de voet van de Wouwenberg. Een kerk met sierlijke metselaarstekens een gebed in het Vlaamsch geschilderd op de deur van de sacristie, een tiental met smaak gerestaureerde huizen, een standaardmolen in de verte en kapelletjes met oud-Vlaamse opschriften langs smalle veldwegen. De plaatselijke feestzaal draagt er de naam Till l’Espiègle, en de enige herberg van het dorp met gezellig terras – warm aanbevolen – heet Kerkhoek. En de Vlaamse leeuw die overal wappert, meer dan in Vlaanderen op 11 juli: wat wil je nog meer?
Wat is dan het probleem? Wel, het toeristisch contract van HDF werd door professionele marketeers geschreven en klinkt iets minder paradijselijk. Er is sprake van ‘toeristische aanbiedingen te voorzien die de vragen van de klant beantwoorden in een logica van economisch gerichte resultaten en globale attractiviteit’. En ook van ‘aangepaste competitieve acties genereren die de vragen van de bezoekers beantwoorden, en een duidelijk voordeel en toegevoegde waarde genereren’ voor de streek. Achter het landelijk imago van ‘la Flandre rurale’ schuilt een heus marketingscenario voor een meetbare, rendabele beleving van een weekend Vlaming-zijn-in-Frankrijk.
Ook de Belgische Westhoek zijn ze niet vergeten
Als marketeer van beroep voel ik me aangesproken. De marketeers van HDF schetsen het profiel van ‘la Flandre rurale’ als ‘cultureel en geografisch het meest noordelijk territorium van Frankrijk’. En ik lees verder ‘met een bijzondere identiteit met een unieke cultuur, gastronomie en erfgoed’. Ook de Belgische Westhoek zijn ze niet vergeten: ‘er is een gelijkenis tussen deze gebieden rond een gemeenschappelijke identiteit vast te stellen’.
Het valt te hopen dat deze marketingstudie boordevol algemeenheden niet te veel geld heeft gekost. Er is bij de collega’s marketeers nog wel een andere bel gaan rinkelen: ‘een gelijkaardige situatie doet zich voor in Baskenland, Bretagne, Catalonië, Provence en Corsica’. Dat is dan weer wat minder goed nieuws voor het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken, want deze namen evoceren niet enkel zon en zee, maar ook wat de Frans-Vlaamse voorman Jean-Marie Gantois ooit noemde ‘de gebieden die verzet bieden tegen het jakobinisme’.
Toerisme, daar kan je toch niets tegen hebben? Zeker, ware het niet dat Hauts-de-France eenparig heeft beslist dat het verdwijnende Vlaams dialect het cement moet zijn van een ‘idee van opbouw van een specifieke identiteit’.
Nou breekt mijn klomp: de Frans-Vlaamse streektaal is ooit bestreden, verboden, en uitgerangeerd geweest als boerentaaltje, en overblijfsel van het feodalisme. En als alles voorgoed kapot is gemaakt ontspringt, als eeuwige Franse bron van wijsheid, de idee van de heropleving van het Frans-Vlaams als ‘toeristische hefboom’ en als ‘stimulans voor de grensoverschrijdende werkgelegenheid’.
sommigen willen onwetende Frans-Vlamingen wijsmaken dat de taal van de bedrijven in West-Vlaanderen niet het Nederlands is maar enkel het West-Vlaams
Het moet zijn dat iemand van HdF naar ‘rute 98’, de meest beroemde computerles ooit, heeft gekeken. Want sommigen willen onwetende Frans-Vlamingen wijsmaken dat de taal van de bedrijven in West-Vlaanderen niet het Nederlands is maar enkel het West-Vlaams.
Je kan er niet naast kijken: als je regelmatig in Frans-Vlaanderen komt zie je dat meer en meer gemeenten tweetalige gemeenteborden met hun naam in het Frans én in het Frans-Vlaams aanbrengen. Hoe moet je deze plotse euforie voor het verloren Frans-Vlaams begrijpen? Heel simpel, de Akademie voor Nuuze Vlaemsche Taele ontvangt elk jaar 77 000 euro om deze tweetalige borden overal te plaatsen, onder de hoede van HDF. De tweetaligheid is een opsmuk ten behoeve van de toeristen.
terwijl de folklore wordt gestimuleerd heeft de Franse overheid nog steeds niet het Frans-Vlaams erkend als streektaal
Dit verklaart ook de fantasierijke namen die er worden aangebracht, soms zonder respect voor de historische benamingen: Zurkel voor Zerkel, Blaeuwkapel voor Wemaars-Kapel, enz. enz. Het komt niet zo nauw, als het maar een beetje gesproken ‘Vlaemsch’ aanvoelt. Het is louter de toepassing van een heus marketingplan van de regio Hauts-de-France die de Vlaamse identiteit van de streek gebruikt als verpakking ten behoeve van de bezoekers. Voor wie de situatie in Frans-Vlaanderen goed kent blijft de harde realiteit: terwijl de folklore wordt gestimuleerd heeft de Franse overheid nog steeds niet het Frans-Vlaams erkend als streektaal. Idem voor het Nederlands gedoceerd als een ‘vreemde taal’, in het land van de dichter Michiel de Swaen.
Ik wil niemand het genot ontnemen van een leuke uitstap in mijn geboortestreek en van een anosteké-bier te drinken op de grote markt van Kassel. Alle Vlamingen van harte welkom. Ik wou enkel duiden waarom ik het beu ben uit te leggen wat het verschil is tussen het Frans-Vlaamsch voor dummies en de echte strijd voor een Vlaamse identiteit in Frankrijk.
31.05.2021