Den nieuwen dyck tegen de Franschen is de naam van een belangrijk Vlaams grensverdedigingswerk dat bijna 1.000 jaar geleden werd aangelegd om aanvallen vanuit het zuiden tegen te houden. Het lag in het huidige Frans-Vlaanderen, op de plaats waar het huidig kanaal van Neuffossé loopt (Neuffossé = letterlijk nieuwe gracht of ‘dyck’. Een dyck is een gracht in het West-Vlaams ).
Op de zuidelijke grens van het graafschap Vlaanderen fungeerden de rivieren Leie en Aa, naar middeleeuwse normen, als een natuurlijke hindernis tegen mogelijke aanvallen.
Maar tussen beide rivieren bestond een moeilijk verdedigbare open ruimte, zeg maar een zwakke plek van ongeveer vijftien kilometer, waarlangs de vijand makkelijk kon doordringen. Den nieuwen dyck werd oorspronkelijk als een verdedigingsgracht met schans gegraven tussen Sint-Omaars, aan de Aa, en Ariën-aan-de-Leie .
Het was in de tijd (1047) dat Vlaanderen onder Boudewijn V veel last ondervond van aanvallen van de legers van de Duitse keizer Hendrik III. De Brugse historiscus Kervyn de Lettenhove (1817-1891) vertelt dat degenen die de verdedigingslinie moesten verzorgen de negen mijlen lange verschansing (gracht met palissaden) klaar kregen in drie dagen en drie nachten . Kervyn de Lettenhove schreef dit in z’n boek La Flandre Féodale (1) wel in het Frans maar hield wel van Vlaanderen z’n vaderland.
Dat hiervoor soldaten “in 24 werven die naar elkaar toe werkten” werden ingezet zal wel kloppen maar wordt niet in dit boek vermeld. Ik blijf dus zoeken naar de bron van deze informatie die ik op internet vond (zie “Canal de Neuffossé” op Wikipedia).
Hendrik III was verrast over de macht van Vlaanderen en trok zich terug. Boudewijn V achtervolgde hem tot aan de Rijn. De aanvallen kwamen later voornamelijk vanuit het zuiden en waren Franse aanvallen . Daarom kreeg deze dijk, op een kaart van het bisdom Ieper in 1640 door Joan Blaeu gemaakt voor Sanderus’ Flandria Illustrata en later apart uitgegeven, haar welverdiende naam nl. den nieuwen dyck tegen de Franschen.
Het is Boudewijn V van Rijsel (1035-1067), graaf van Vlaanderen, die de beslissing nam om den nieuwen dyck te graven. Het was voor zijn tijd een zeer omvangrijk werk . Sanderus meldt in zijn Verheerlijkt Vlaandre dat de definitieve aanleg ervan drie jaar duurde en in 1053 werd voltooid . Het ging nu om een brede verdedigingsgracht. De uitgegraven grond werd aan Vlaamse kant opgeworpen om een hoge wal te bouwen, den dam genoemd, als bijkomende zware hindernis tegen oprukkende vijandige legers.
Hoe dan ook den nieuwen dyck werd in drie jaar tijd uitgebreid tot een heus militair verdedigingswerk met gracht en dam . Het werd nog versterkt met kleine forten, in de streek blok(h)usen genoemd. Er was maar één doorgang voorzien, de Haeskensbrugge, ongeveer in het midden, ter hoogte van het achterliggende dorp Ruischeure (Renescure)
Op dezelfde kaart van Joan Blaeu zijn vier van die blok(h)usen zichtbaar en men merkt ook een opening die de plaats van de Haeskensbrug moet voorstellen. Een beetje verder stond dan in Ruyschuere een kasteel dat ooit eigendom was van Filips van den Clyte (Philippe de Comines) en dat, aldus Sanderus, als het ware “de wacht optrok tegen Frankrijk”.
Aan beide zijden van den nieuwen dyck dienden de twee steden Ariën-aan-de Leie en Sint-Omaars als sterke militaire bastions, als aansluiting tussen den nieuwen dyck en resp. de Leie en de Aa. De twee steden waren reeds in de negende eeuw versterkt om de invallen van de Noormannen tegen te houden?. Maar met de bouw van den nieuwen dijk werden de verdedigingswerken in beide steden door graaf Boudewijn V, en wellicht ook later door zijn opvolgers, nog aanzienlijk uitgebreid. De stadswallen van Sint-Omaars werden in 1050, samen met de start van de werkzaamheden voor den nieuwen dyck, eveneens van een verdedigingsgracht voorzien.
Het is ook mede hierdoor dat Sint-Omaars door de eeuwen heen een garnizoensstad is geweest. De garnizoen van Sint-Omaars voorzag den nieuwen dyck van de nodige manschappen.
Men kan de functie van den nieuwen dyck in een zekere zin vergelijken met die van de Danevirke, een ander verdedigingswerk dat in de negende eeuw door de Denen in Zuid-Jutland werd gebouwd om zich tegen Duitse aanvallen te verdedigen. De Danevirke, oorspronkelijk dertig kilometerlang en twee meter hoog, kan u gedeeltelijk nog steeds zien en die is beslist een wandeling waard. Het bevindt zich vandaag op Duits grondgebied, nl. in Sleeswijk-Holstein, zeg maar op de historische grens tussen Denemarken en Duitsland.
In de 17de eeuw zou Vauban nog een poging doen om den nieuwen dyck militair te versterken. De werkzaamheden zouden nog bijna een eeuw duren. Uiteindelijk moest den nieuwen dyck plaats maken voor een heus kanaal, het canal de Neuffossé. Het sloot aan op een waternetwerk om Duinkerke uit zijn geografische isolatie trachten te halen en beter te verbinden met de steden Sint-Omaars, Bethun en Rijsel. Merkwaardig is dat men tijdens het uitbreiden van het kanaal op talrijke prehistorische vondsten botste, o.m. van een mammoet.
In tegenstelling tot de Jutlandse Danevirke is vandaag niets meer te zien van de oorspronkelijke verdedigingsgrachten, schansen en forten van den nieuwen dyck tegen de Fransen. Als je in de buurt bent, loop dan eens langs het canal de Neuffossé, trieste, vergane glorie van de 19de eeuwse industriële revolutie. Kijk dan naar de overkant: van daar kwam ooit de vijand. Een vijand die vandaag de dag zijn troep nog altijd niet kan opruimen als je ziet en ruikt hoe vies en vuil het water is.
Over den nieuwen dyck merkt Edward De Maesschalk tenslotte nog in zijn boek “De Graven van Vlaanderen”op dat deze ‘de scheiding tussen Vlaanderen en Artesië werd, en op den duur ook een taalgrens tussen het Dietse noorden en het Picardische zuiden’. Maar dat is pas in de 20e eeuw en lange eeuwen is Vlaams Artesië grotendeels Nederlandstalig geweest.
1Kervyn de Lettenhove, La Flandre Féodale. Depuis les origines jusqu’aux dernières croisades. Uitgeverij Beyaert-Storie, Brugge, 1883.
03.11.2013