In april 1918, tijdens het Duitse lenteoffensief, werd de oude Commanderij van Kaaster grotendeels verwoest. Alleen de toegangspoort uit 1796, met bovenaan een ciborie, en een raampartij met jaargangen 1570 en 166 herinneren nog aan de oorspronkelijke gebouwen. In 1932 werd de Commanderij deels heropgebouwd volgens het grondplan van de oude structuur. In de 17de eeuw omvatte het een omgracht opperhof met het huis van de commandeur, en een neerhof met woning, schuur, bakhuis, dreef, brug en toegangspoort. De kapel op het binnenhof, goed zichtbaar op oude tekeningen, werd in 1812 gesloopt.
De eerste sporen van de Commanderij dateren van 1160-1162, toen het fungeerde als een bijhuis van de orde der tempeliers. Een acte uit 1293 bevestigt dit, alsook de rechten, vrijheden en vrijstellingen van de inwoners van Kaaster. In 1312 hoorde de vestiging in Kaaster bij de commanderij van Slijpe, nabij Middelkerke.
Toen de orde der tempeliers werd ontbonden, gingen hun bezittingen over naar de orde van Malta, inclusief de site van Kaaster, die in die periode werd geleid door ridder Bernard van Caester. Deze Bernard verdedigde zijn medebroeders in Parijs tijdens het conflict met de Franse koning en de paus. Hij weigerde de Tempeliers te verloochenen en zocht, na de terechtstelling van zijn kompanen en de ontbinding van de orde, zijn toevlucht bij de hospitaalridders.
In 1565 werd Kaaster een hoofdcommanderij, waar verschillende afdelingen in Vlaanderen en Artesië onder vielen. Vanaf dat moment werd de commanderij, gelegen tegen de Galgebeek op grondgebied Eke, niet langer Commanderij van Eke, maar van Kaaster genoemd. Bij de aantreding van broeder ridder Claude de Beauclaire d’Achres als nieuwe commandeur bezocht hij alle bijhuizen van de Commanderij. Op 26 mei 1668 werd er een visitatierapport opgemaakt.
De Commanderij was belangrijk. Tot 1790 werd ze bestuurd door achttien Commandeurs. De laatste commandeur, Eugene Camille de Rohan, werd in 1790 tijdens de Franse Revolutie gedwongen om af te treden.
De Commanderij leidde voortaan over 41 lenen, niet alleen in Kaaster en Eke, maar ook in Borre, Wormhout, Winnezele, Lomme, Radingem, Verlingen, Elverdinge, Brugge, Ruiselede, Anzegem en Waregem. Ook uit Zeeland kreeg de Kaasterse Commanderij inkomsten.
De commandeurs van Kaaster spraken recht over de gemeenten Kaaster en Eke, en ook over een uitgebreid gebied, waaronder Noordberkin, Hazebroek en Okselare. De status van de Commanderij blijkt uit de bouw van het wethuis* in 1614, langs de oude weg van Kassel naar Belle. Dit gebouw, bekend als de gewezen herberg de Caesterlinde, is nu een particuliere woning.
De kapel van de Drie Maagden, centraal gelegen in het dorp, wordt op alle plannen van de Commanderij afgebeeld. Echter, de bronnen geven geen informatie over een mogelijk verband tussen de kapel en de orde van Malta of de tempeliers. Wel wordt er melding gemaakt van een conflict over de inkomsten van de kapel, die niet naar de parochie van Kaaster gingen.
Wat zou de geschiedenis zijn zonder verhalen over tempeliers, geheime gangen en verborgen schatten? Ook in Kaaster bestaat zo’n verhaal, vertelde mijn grootmoeder. Er zou een ondergrondse gang lopen tussen de Commanderij en de kelder van een oud huis naast het gemeentehuis van Kaaster. Ze beweerde de toegang tot de gang ooit gezien te hebben. Het huis is inmiddels gesloopt, en niemand weet nog van de geheime gang die naar de Commanderij leidt…
In mijn jeugd bezocht ik de Commanderij vaak. De boer die de commanderij pachtte kweekte klein fruit. Elke ochtend plukte ik frambozen om wat centen te verdienen. Rond 10 uur werd het te warm voor het plukken, dus maakte ik mijn dagelijkse wandeling rond de oude Commanderij, dromend van ridders en geheime gangen uit vervlogen tijden…
16.04.2025
Op 10 april heb ik een afspraak gemaakt met ontwerper Raf Claes om de illustraties voor mijn nieuwe boek te selecteren. Ik heb inmiddels een titel gekozen:
DE DRIE MAAGDEKENS VAN KAASTER
De geheimen van een vergeten cultus
en in het Frans:
LES TROIS VIERGES DE CAESTRE.
Les secrets d’un culte oublié
Het aantal pagina’s moet nog definitief worden vastgesteld, maar het boek zal naar verwachting ongeveer 100 pagina’s tellen.
Als primeur voor mijn Facebook-vrienden zie je hieronder het ontwerp voor de kaft van het boek. Het wordt een tweetalige editie Nederlands-Frans.
Voor meer nieuws over de totstandkoming en de verschijning van dit boek , volg mijn Facebook-pagina en binnenkort ook mijn blog.
10.04.2025
9 april – De Caesterlinde was een oud café in Kaaster. Het originele bord, hier op de foto van Cyriel Moeyaert, verdween eind jaren ’80. Het gebouw werd toen omgebouwd tot woning. Zo verloor het bord in oud-Nederlands zijn functie. Ik heb de Caesterlinde vaak bezocht toen het nog open was. De deur stond altijd open als welkom.
De Caesterlinde had ook een andere rol. In 1614 werd het gebouwd als wetshuis van de heerlijkheid van de Commanderij van Kaaster. De linde fungeerde waarschijnlijk als grenspaal tussen Kaaster en Eke. Ik heb nooit een oude linde gezien en weet niet wanneer de boom verdween. De grens met Eke raakt tot aan de dorpskom van Kaaster. Daarom spreekt men soms over de Commanderij van Eke. Maar de ligging in de nabijheid van de oude Romeinse heerweg maakte het ‘Commanderij van Kaaster’.
De Commanderijhoeve ligt een eindje verderop, tegen de beek. Het tempelhuis dateert uit de twaalfde eeuw. De bestuurlijke zetel van de Commanderij was hier in Kaaster. Daarom werd het wetshuis hier gebouwd.
De Commanderij was belangrijk. Tot 1790 werd ze bestuurd door achttien Commandeurs. Ze bezat veel gronden, niet alleen in Kaaster en Eke, maar ook in Borrre, Wormhout, Winnezele, Lomme, Radingem, Verlingen, Elverdinge, Brugge, Ruiselede, Anzegem en Waregem. Ook uit Zeeland kreeg de Kaasterse Commanderij inkomsten.
Uit mijn dagklapper: Een deel van de Commanderijhoeve werd in 1918 zwaar verwoest tijdens het Duitse lenteoffensief. Dit begon precies vandaag op 9 april en eindigde op 29 april.
09.04.2025
Op 7 februari 1938 overleed Arthur Savaete. Hij maakte carrière in Parijs als journalist, romanschrijver, dramaturg, uitgever en boekhandelaar. Hij was geboren in Kaaster (1858) als zoon van een brouwergeslacht dat in Kaaster een brouwerij met hopvelden bezat. Groot vader Joseph-Emmanuel was van 1831 tot 1860 burgemeester van Kaaster. De familie was zeer bemiddeld en bezat in Kaaster het zogenaamde “Kasteel Savaete” dat tijdens wereldoorlog I zwaar werd beschadigd.
Arthur behoorde tot de ultramontaanse katholieke kringen. Hij publiceerde talloze artikels in de ‘Revue du monde catholique’, en later in de ‘Revue du monde ancien et nouveau.’
Merkwaardig is dat Arthur Savaete en zijn broers banden hadden met Beieren en met de kringen rond het koningshuis aldaar. Toen Koning Ludwig II op 13 juni1886 zelfmoord pleegde – of werd vermoord? – was Arthur Savaete de eerste in Frankrijk om een zeer nauwkeurig relaas te brengen van de dramatische gebeurtenissen. Dit verslag verscheen eerst in de ‘Revue du monde catholique’ (01 09 1886). Later schreef hij hierover ook het boek: ‘Louis II de Bavière. Le cygne des Wittelsbach’.
Arthur Savaete verbleef regelmatig in Beieren. Dat kwam omdat zijn broer er directeur was van een schoolinstituut waar de adellijke jeugd van Beieren schoolliep. Dit instituut had ook bijzondere contacten met de koninklijke familie van Beieren die er regelmatig lezingen bijwoonde. Zo kwam Arthur aan informatie uit eerste hand over de tragische gebeurtenissen.
07.02.2025
Op 8 januari 1795 sterft Gabriel Witsoet (1720-1795), pastoor van Kaaster, en slachtoffer van de Franse Revolutie in de gevangenis van Dowaai. Hij was de prins van de rederijkerskamer van Kaaster.
Zijn handgeschreven “Algemeyne Bewijsboek” van de parochie Kaaster uit 1768 werd door Cyriel Moeyaert herontdekt, grondig bestudeerd en heruitgegeven.
Dit bewijsboek bevat onder meer het relaas van de belevenissen van onze moedige, antirevolutionaire pastoor. Witsoet schrijft:
“In eenen ogenblijk was gans het huijs vol gewapende mannen met elk eene brandende keijrse in de hand (…) die mij in alle de schuijl-houken sogten: ook hebben sij niet lange geweest sonder mij te vinden, geschreuw uitgalmende gelijk sij eene wonderheijd ontdekt hadden, ben hun te gemoet gegaen zeggende daer rust mijn herte doorsteekt ofte doorschiet dit, ende mijne bost ontblooten hebbe daerbij gevougt, trekt dit uit mijnen boezen ende verschurt het met uwe handen, want ik geeve geijrne mijn leeven te pande om ulieden zotte rasernie te stutten” (…)
Een beetje later na dit incident werd Witsoet aangehouden en naar de gevangenis van Dowaai gebracht waar hij overleed.
08.01.2025
Volgens Cyriel Moeyaert moet dit het oudste huis van Kaaster zijn. Verscholen in de velden achter de oude herberg het Hondenest. Voor ons was dat het huis van tante Margriet.
Tante Margriet woonde daar eenzaam en alleen. Ze werd geboren in 1895, verloor al heel vroeg twee echtgenoten. Haar tweede man was een broer van mijn grootmoeder. De miserie van het leven had haar niet gespaard. Maar ze ging er vrolijk door, omringd door een dozijn honden en katten met wie ze uitsluitend Vlaamsch klapte. Je moest maar zien waar je kon zitten: ’t was er heel klein en op elke stoel sliep een poes.
In de tijd dat Tante Margriet er woonde, tot begin de jaren ’80, was in het huis geen elektriciteit en geen drinkwater. ‘De oude mode’ noemde mijn grootvader dat. Midden de tuin stond een waterput, enkele meter diep. Het water werd bovengehaald met een emmer gebonden aan een touw. In huis stond ook geen tuig om te koken. Er werd op de antieke Vlaamse stoof gekookt. Heet, vooral in de zomer.
Margriet kweekte kippen en konijnen, en voor het overige, groenten en klein fruit uit de tuin. Niets kwam op tafel dan van eigen kweek. Het huis had geen kelder. In de tuin was een natuurlijke kelder gegraven die je bereikte via een trap en een deurtje. Het dak van de kelder was een golfplaat bedekt met een zeer dikke laag grond. Primitief, maar koel en efficiënt.
Als ze niet thuis was stond Margriet in de kerk. Voor de kost ging ze meermaals per week de kerk schoonmaken en in orde brengen. Tijdens de missen liep ze streng rond voor het stoelgeld. Weinigen wisten dat Margriet met haar familienaam Becaert heette. In Kaaster was ze voor iedereen Margriet Stoolkarrette.
Margriet overleed begin de jaren’80. Toen ik een beetje later met mijn broer (zie foto) het huis nog eens bezocht was het verkocht en volledig schoongemaakt. Onwezenlijk, geen springende honden en katten meer. Met de hele troep van tante Margriet was ook de ziel van het huis vertrokken.
04.12.2021
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/drie-maagden-kwamen-uit-engeland
Vandaag neem ik u mee naar een bijzondere plaats van herinnering: de Kapel van de Drie Maagden van Kaaster. De kapel staat in het centrum van het dorpje Kaaster (Caestre), gelegen tussen Duinkerke en Rijsel, op de oude heerbaan die van Belle (Bailleul) naar Kassel loopt, in vogelvlucht nog geen tien kilometer van de huidige Belgisch-Franse grens.
Het is een gebouw ontstaan uit een oude legende die haar heidense oorsprong moeilijk verbergt, en in vroeger eeuwen dezelfde aantrekkingskracht bezat als Scherpenheuvel.
Het moet zijn dat de kapel iets bijzonders betekent voor de mensen hier want grote bloempotten versieren de ingang. De kapel, een van de oudste in Vlaanderen, was belangrijk genoeg om te worden vermeld op alle kaarten vanaf de zestiende eeuw. De toren in gele baksteen contrasteert met de rest van het gebouw. Ze stamt uit de negentiende eeuw en vervangt een bouwvallige voorganger uit de dertiende eeuw.
Het middenstuk, het oudste deel van het gebouw, toont nog Romaanse invloeden en dateert uit de vijftiende eeuw. Een vuurslag in bakstenen, symbool van de Bourgondiërs, gemetseld in een muur, bevestigt dit. Maar de cultusplaats is veel ouder. Enkele ijzerzandstenen in de onderbouw zijn sporen van een vroegere constructie. Achteraan is het hoger opgetrokken koor een latere uitbreiding.
In de kapel van Kaaster hangt een bijzondere sfeer. ‘Je moet niet gelovig zijn om dat te beamen,’ zei me onlangs nog een inwoonster uit het dorpje. Binnen vallen vooral de schilderijen op die de legende van de Drie Maagden uitbeelden.
een mooi voorbeeld van zinvol Vlaams engagement
Deze zes schilderijen werden vijfentwintig jaar geleden gerestaureerd op initiatief van de werkgroep de Nederlanden. Twee ervan werden onderhanden genomen door de Koninklijke Academie van Schone kunsten in Gent. De vier overige zijn reconstructies uitgevoerd door de Gentse schilder-restaurateur Bart Verbeke; een mooi voorbeeld van zinvol Vlaams engagement.
De teksten die bij de schilderijen horen vertellen in keurig Nederlands de christelijke legende waar de kapel haar naam aan ontleent. Drie gezusters, afkomstig uit het koninkrijk Mercia in Engeland, waren onderweg naar Rome. Ze werden in de bossen van Kaaster vermoord door huurmoordenaars. Een blinde ridder uit de omgeving, na een verschijning van Onze-Lieve-Vrouw en door vogels begeleid, kwam ter plaatse, wreef zijn ogen met het bloed van de drie zusters, en kreeg zijn zicht terug. Uit dankbaarheid besloot hij een kapel te bouwen.
Een beetje onopvallend, in het middelste gedeelte van de kapel, zie je in de donkere vloer een in witte vloertegels uitgespaarde plek. Volgens de overlevering werden daar de drie zusters vermoord en begraven.
Het valt op dat op de glasramen en schilderijen na, weinig wordt gedaan om de aandacht te vestigen op de Drie Maagden. Integendeel: centraal boven het altaar staat een beeld van Onze-Lieve-Vrouw, en helemaal onderaan, onder het altaar dus, worden de drie zusters afgebeeld.
Vreemd, want in alle documenten wordt het gebouw als de Kapel van de Drie Maagden aangeduid, en niet zoals vandaag in het Frans, Kapel van Onze-Lieve-Vrouw. Men weet ook uit vroege bronnen dat het altaar voor Onze-Lieve-Vrouw oorspronkelijk kleiner was en ondergeschikt aan de cultus van de Drie Maagden.
We hebben hier te maken met een aloude, voorchristelijke cultus die eerst in de Karolingische tijd, en nadien stap voor stap, werd gekerstend. De moord op de drie zusters zou hebben plaatsgevonden op acht december 819, ofwel vijf jaar na het overlijden van Karel de Grote.
Zo ging een heidense cultus, met een duwtje van de contrareformatie, over in een traditionele, christelijke traditie.
Maar deze datum is enkel te verstaan als het tijdstip van de definitieve kerstening van de site, met de bouw van een eerste kapel, het symbolisch begraven van de heidense maagden, en de verschijning van Onze-Lieve-Vrouw in het verhaal. De tijd deed de rest, geholpen door vele historici die het eerste leven op aarde laten beginnen met de kerstening. Zo ging een heidense cultus, met een duwtje van de contrareformatie, over in een traditionele, christelijke traditie.
De traditie van drie gezusters komt nochtans in allerlei vormen veelvuldig voor in de Nederlanden en Duitsland. Ze noemen in alle talen ‘Drei Jungfrauen,’ ‘Trois Maries’ en ‘Drie Maagden of Gezusters’. Enkele voorbeelden: in Limburg, heb je de drie gezusters van Brustem, Rijkel en Zepperen, van Herkenrode, of van Hakendover. Dicht bij Kaaster, in de West-Vlaamse bergen, loopt het paardje Malegijs tussen Ieper en de Kemmelberg met op zijn rug Drie jonkvrouwen.
De drie gezusters zijn verwant met de drie nornen uit de Keltisch-Germaanse traditie, en met de Romeinse Parcae en de Moirae van het Griekse Pantheon, zogenaamde schikgodinnen die verleden, heden en toekomst, en dus het lot van mensen en goden bepalen.
In de negentiende eeuw werd onderzoek gedaan naar de plaats waar de drie maagden zouden zijn vermoord. De opgravingen gebeurden nogal amateuristisch. Men maakte toen melding van enkele vondsten: een mes of wapen, gebeente van gevogelte en van een soort gebak dat leek op een anijskoek.
De plaats of put werd niet verder onderzocht of gemeten. Wellicht gaat het hier niet om een graf maar om een offerschacht waar resten van dieren en voorwerpen aan de goden werden geofferd. Een offerschacht had de functie van een doorgeefluik naar de krachten van de onderwereld.
Ook nooit onderzocht maar zeer opvallend: de vier centrale straten van Kaaster die leiden naar de kapel vormen een trapezium waarvan de afmetingen overeenkomen met wat men in de Germaanse landen een ‘Vierheckeschanz’ of openluchtheiligdom noemt.
Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met sporen van een boeiende voorhistorische site die spijtig genoeg nooit ernstig is onderzocht.
Algemeen wordt aangenomen dat de naam Kaaster terugslaat op een Romeins castrum of militair kamp om de heerbaan te bewaken. De vraag blijft of, voorafgaand aan de aanwezigheid van Romeinse soldaten, de oorsprong van het dorp niet te zoeken is in een aloude heidense cultusweide van Keltische stammen die in het naburige Heuvelland versterkingen bezaten. Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met sporen van een boeiende voorhistorische site die spijtig genoeg nooit ernstig is onderzocht.
Een volgend artikel brengt ons bij een bijzonder monument op de nabijgelegen Kasselberg.
15.08.2021
Je suis heureux de pouvoir vous parler ici de Caestre pour trois raisons: la première c’est que j’y ai vécu durant les vingt premières années de ma vie; la seconde est que j’y ai lancé le premier cours de néerlandais (qui n’était pas un cours de Flamand occidental comme certains l’affirment aujourd’hui), cours qui fut plus tard pris en main par mes successeurs Messieurs Jean-Paul Couché, aujourd’hui président de l’Institut Régionale de la Langue Flamande, et Jean-Charles Decoopman; la troisième, c’est que j’apprends par les journaux que Caëstre devient Kaester, maintenant que la commune adhère à la charte de la signalétique bilingue Oui au flamand.
Je trouve bizarre que tout ceci se fasse dans l’ombre, sans liens ni échanges avec les gens de Caestre, ni avec des spécialistes en toponymie. Il existe pourtant des spécialistes locaux qui connaissent la toponymie régionale, font des recherches dans les archives, et pourraient être consultés. La langue et la toponymie flamande ne constituent pas un monopole mais appartiennent à tous les Flamands, et celle de Caestre à tous les Castrois. J’ai moi-même travaillé avec le regretté linguiste Cyriel Moeyaert sur les registres paroissiaux de Caestre. Il y a trois ans, j’ai publié les travaux de C. Moeyaert sur la toponymie locale. Mais tout ceci ne semble guère intéresser l’Institut de la Langue Régionale Flamande. Pourtant, ils connaissent ces publications et ils savent comment nous joindre.
Sur quelles sources historiques l’Institut de la Langue Régionale Flamande se base t-il pour faire ses choix? Prenons l’exemple de Flêtre, village voisin de Caestre. Le choix de Vleeter, imposé par l’Institut de la Langue Régionale Flamande, n’est étayé par aucune source connue. Les sources historiques mentionnent Fleterne (1072 et 1075), Vleterne (1284 et 1288). Les cartes du 16ième siècle, comme celle de l’Atlas Major de Joan Blaeu datant de 1665, mentionnent tout simplement Vleteren. La même orthographe donc que celle des communes de Oost-Vleteren et West-Vleteren en Flandre occidentale. Il ne faut pas être membre d’une société savante pour le savoir : il suffit d’aller déguster une bière trappiste à West-Vleteren pour savoir comment s’écrit Vleteren en Flamand occidental comme en néerlandais.
Même chose pour le village de Méteren quelques kilomètres plus loin : il n’y avait rien d’autre à faire que d’enlever l’accent aigu du premier ‘e’. Méteren s’écrit donc Meteren et non pas Meeter en flamand/néerlandais. Meteren qui viendrait du celte ‘matrona’, est mentionné Meternes dans une source de 1158. Ensuite il y a unanimité pour l’orthographe Meteren sur toutes les cartes de Flandre et des Pays-Bas historiques depuis le 15e siècle. Dans ces deux cas, la tradition orale ne peut l’emporter sur cinq siècles d’histoire. Il fallait donc choisir Meteren et Vleteren. La prononciation dialectale de ces deux noms ne modifie en rien leur écriture.
Je pourrais continuer et vous faire les mêmes commentaires sur les traductions de Herzeele, Sainte-Marie-Cappel, et j’en passe. Pourtant, la toponymie est une science sérieuse. Avec les choix de l’Institut de la Langue Régionale Flamande, la signalétique bilingue de notre Flandre tourne trop souvent à la farce.
J’ai conservé Caëstre, le village de ma jeunesse, pour la fin.
Si l’Institut fait le choix de noms historiques pour la signalétique bilingue, il se doit d’utiliser les noms retrouvés dans les archives, sur les cartes, etc. Pour Caestre on a théoriquement le choix de toute une série de noms attestés historiquement. Je vous en donne une liste qui n’est pas exhaustive: Castris (1174), Castre (1188), Caestere (1328), et Caester sur la célèbre carte de Mercator (1540). C’est donc Caester qui aurait pu être choisi sur base des sources existantes.
Si l’Institut donne priorité à la linguistique plus qu’à l’histoire, alors il se devait de faire le choix de Kaaster et non pas de Kaester. ‘Kaaster’ pour éviter une orthographe archaïque et faire le lien entre le flamand occidental et sa version moderne qui est le néerlandais.
Conclusion: Le choix de Kaester est révélateur car il montre le manque de rigueur scientifique dans les choix des tenants de la charte ‘Oui au flamand’. Kaester, ce n’est pas une orthographe attestée par les sources et, linguistiquement, c’est l’orthographe archaïque de Kaaster en flamand/néerlandais d’aujourd’hui.
Mon village s’appelle KAASTER!
Wido Bourel
Vice-président du Cercle Andries Steven Kring
Auteur du livre Olla Vogala, histoire de la langue des Flamands, en France et ailleurs paru aux édtions Yoran Embanner
23.10.2020
Dans son livre Archives du Nord, Marguerite Yourcenar, la célèbre romancière, parle de Caestre, petite patrie de son ancêtre le plus éloigné, comme, je cite, d’ “une agglomération quelconque”.
Nous avons connu Marguerite mieux inspirée. Car Caestre est loin d’un village quelconque s’il est regardé dans son contexte historique qui est le contexte flamand. C’est probablement aussi l’un des sites les plus ancien de notre Westhoek.
Et l’histoire de la chapelle des Trois Vierges qui nous interpelle aujourd’hui est le meilleur fil du temps pour parcourir la vie de ce village flamand et de ses habitants jusque dans son plus lointain passé. Elle est un lieu de mémoire témoin de la vie de tous les Caestrois.
Comme tous les enfants de Caestre j’ai dû en faire plus de mille fois le tour à vélo. J’y ai suivi le catéchisme avec Mme Devos, et participé à tous les Ommegang de ma jeunesse comme membre de l’harmonie de Caestre.
Mais il y a quarante ans elle joua aussi un röle primordial dans la découverte de mes racines flamandes et de ma passion pour la langue et la culture néerlandaise.
C’est ici que j’ai découvert que notre flamand était une langue à part entière que l’on pouvait écrire comme les textes des tableaux de la chapelle. Ce n’est certainement pas ce qu’on nous avait appris dan les écoles de la douce France.
Et c’est en faisant des recherches sur la chapelle que j’ai pris goût pour l’histoire des anciens Pays-Bas.
Quelques années plus tard j’ai appris le néerlandais, choix déterminant pour ma carrière et le reste de ma vie. J’organisais également – et avec succès – un cours de néerlandais dans l’ancien mairie de Caestre, grâce aux bons soins de notre maire honoraire, Mme M. F. Gournay, ici présente aujourd’hui, et que je tiens à remercier pour tout ce qu’elle a fait pour Caestre.
Le regretté folkloriste flamand Antoon Lowyck, qui a beaucoup fait pour – et écrit sur – la chapelle de Caestre affirme à juste titre que la chapelle des Trois Vierges est un des lieux de culte les plus anciens et les plus importants du Westhoek.
Toutes les sources écrites font le récit parfois très romancé de la légende des Trois Vierges depuis sa christianisation au temps de Charlemagne. Mais presque personne ne se préoccupe de savoir ce qu’il en était avant la christianisation du site.
On trouve une première réponse sur les cartes des grands cartographes flamands du XVIIe siècle qui mentionnent presque toujours séparément le nom de la chapelle de Caestre. Voilà qui confirme son importance à l’époque.
Ces cartes portent le nom de ” Drie Maagdenkapel” ou ” chapelle des Trois Vierges” et non pas ” Notre Dame de Grâce”. Cela signifie clairement que le culte des origines est bien un culte consacré aux Trois Vierges.
Notre Dame de Grâce joue bien entendu un röle christianisateur dans le récit de la légende et dans la construction de la chapelle. Mais même les anciennes sources chrétiennes précisent que l’autel qui lui était consacré dans la chapelle des origines, était plus petit que celui des Trois Vierges.
C’est seulement petit à petit, à partir de la Contre-réforme et avec la francisation du nom de la chapelle au XIXe siècle, que l’on a profité pour faire la passation du nom en chapelle Notre Dame de Grâce. Il est donc souhaitable que le nom de la chapelle en français redevienne très officiellement ” chapelle des Trois Vierges” conformément à son nom flamand.
Sur les anciennes cartes de Flandre, celles de Sanderus comme celles de Blaeu, plusieurs autres toponymes flamands ont un lien indirect avec la chapelle :
Et peut être que le Heilige wijngaerde, la sainte vigne, toponyme disparu aujourd’hui avait également un rapport indirect avec les terres de la chapelle et, en tous cas, avec la cure de Caestre.
Je cite encore les tononymes flamands Cruyspopeliermeulen, le moulin du peuplier pas très loin d’ici (peuplier qui semble encore avoir existé jusqu’à la deuxième guerre, période à laquelle il aurait été définitivement endommagé par un char, puis abattu) ; de Moerbeeckhofmeulen, le moulin de la ferme de Moerbeeck, et la Roel Cruyse , la croix d’un prénommé Roel, déformé plus tard en croix rouge.
Je plaide également ici pour que la municipalité de Caestre prenne des initiatives pour faire réapparaître tous ces toponymes flamands sur des panneaux bilingues, comme c’est le cas en Frise ou en Bretagne.
Coment peut-on parler de Caestre comme d’une agglomération quelconque ? Il est impossible de dater précisément les origines du culte des Trois Sœurs de Caestre mais il est lié à un très ancien culte indo-européen aux matrones que l’on retrouve dans toutes les mythologies européennes et qui remonte à avant l’époque romaine.
Selon la tradition populaire ces Trois Sœurs habitaient les sources et les rivières ainsi que sous la terre. Aux solstices, ou lors d’événements importants, elles apparaissaient quelques instants aux mortels. Les vierges sages prédisaient l’avenir et décidaient de la destinée de tous les mortels.
Chez les germains ces trois sœurs s’appellent les Trois Nornes et nous savons également que le culte aux Trois Sœurs est présent un peu partout dans la religion celtique.
Il existe d’autres lieux de culte aux Trois Sœurs en Flandre et en Wallonie mais aussi en Alsace et en Allemagne. Je pense à Brustem dans le Limbourg ou à Hakkendover dans le Brabant. Je pense aussi à la région de l’Eifel et de la vallée du Rhin ou plus de 1000 sites et toponymes ont été recensés qui ont un rapport direct avec le culte des Trois Sœurs.
Mais le culte aux Trois Vierges de Caestre est de toute évidence le plus important de tout l’ancien comté de Flandre.
Mieux encore, mon hypothèse est que les origines de Caestre ont certainement leur source dans ce lieu de culte aux Trois Vierges.
Le centre du village fait sans doute penser à un camp. Mais,en y regardant de plus prêt, ce camp ressemble plus à une forme légèrement trapézoïdale dont les dimensions et la surface se rapprochent de ce que l’on appelle une Vierheckeschanz dans les Pays germaniques.
Le terme de Vierheckeschanz est synonyme d’enclos sacré, un terrain souvent entouré de fossés et avec, dans son enceinte, une sorte de petit temple sacré. A Caestre, ce lieu sacré était consacré aux Trois Matrones et c’est à sa place que la chapelle sera construite plus tard.
L’emplacement de la tombe des trois vierges désigne en fait l’endroit ou se trouvait une fosse dans la terre, sorte d’accès au monde souterrain qui servait à des sacrifices d’animaux et dans lequel on offrait aussi des armes en hommage aux Trois Vierges. Ceci correspond aux objets trouvés lors de fouilles effectuées dans la chapelle au XIX e siècle, mais aussi à des découvertes faites dans plusieurs sites consacrés aux Trois Vierges à travers l’Europe.
A l’époque de la christianisation l’Eglise fit le choix de rependre à son compte les vieux sites païens honorés par nos ancêtres. C’est la raison pour laquelle on retrouve Trois Sœurs un peu partout en Europe, soit disant assassinées ou enterrées dans les sites ou elles furent célébrées à l’époque préchrétienne. Il est facile de deviner dans cette symbolique la victoire du christianisme sur le paganisme.
Il est plus que temps que des fouilles sérieuses soient organisées dans et autour de la chapelle, ainsi que dans le village de Caestre.
La chapelle des Trois Vierges et les formes de dévotion populaire qui s’y rattachent à travers les siècles sont la mémoire du village de Caestre et de ses habitants.
Essayez un instant d’imaginer la vie à Caestre au temps de Charlemagne à l’époque de la construction de la chapelle. Cette communauté devait encore être très modeste et le petit cimetière qui l’entourait, et qui disparut seulement au XVIIIe siècle, devait sans doute suffire pour accueillir les morts du village.
Imaginez-vous aussi Caestre comme lieu de pèlerinage très fréquenté après que onze miracles y eurent été constatés .
Pensez à la grande peur des villageois lorsqu’au XVIe siècle, les gueux des bois détruirent le mausolée des trois vierges et le patrimoine de la chapelle , ou encore un siècle plus tard lorsque les Caestrois durent fuir devant l’ennemi, l’ennemi français cette fois, dont les troupes saccagèrent plusieurs fois la chapelle et le village.
Un peu plus d’un siècle plus tard, avec la révolution française, les ornements et l’argenterie seront confisqués et quelques années après, la chapelle sera pillée par les révolutionnaires. En 1794 elle est interdite aux offices et utilisée comme höpital militaire et comme écurie.
En 1790 le curé de Caestre Witsoet écrit encore une pièce de théâtre ” De Drie Maegden”, les Trois Vierges, pour la chambre de rhétorique locale. Mais, peu de temps après, dans le livre des comptes de la cure écrit en excellent néerlandais, il décrit ses angoisses et son combat contre ceux qui au nom de la liberté de l’égalité et de la fraternité veulent lui voler ses biens et le menacent de mort . Il sera arrêté quelque temps plus tard et décédera dans les geöles révolutionnaires.
Après ces temps mouvementés la chapelle sera restituée au culte. Et l’ommegang retrouvera sa splendeur d’antan au XIX e siècle. Mais les Caestrois devront à nouveau accepter qu’un évêque trop zélé bannisse de l’ommegang plusieurs personnages de la chapelle perçus, à juste titre, comme trop païens.
Puis nous arrivons au 20 e siècle et jusqu’à nos jours, période durant laquelle les traditions populaires s’effacent et disparaissent.
Et j’en viens à mon dernier point, pour conclure : quelle röle peut encore jouer la chapelle de Caestre dans le futur ? Lui trouver une nouvelle vocation permettrait sans doute de la sauver des conséquences de la disparition progressive du culte et de la dégradation inévitable qui s’en suivrait töt ou tard.
Je pose donc la question de savoir s’il n’est pas temps de lui redonner une nouvelle fonction comme centre d’exposition et d’études des croyances populaires en général, et sur la tradition des Trois Vierges en particulier, en Flandre et en Europe .
Et pourquoi ne pas redonner une vie à la légende des Trois Vierges en relançant l’ommegang sous forme d’un cortège qui pourrait également retracer l’histoire de la chapelle et du village de Caestre ?
Je suis sûr que, si un référendum était tenu à Caestre, une majorité de Caestrois serait d’accord pour redonner vie à un cortège historique sur base l’ommegang et de la légende des Trois Vierges et du chevalier aveugle.
Dans la tempête de l’histoire les habitants de Caestre ont toujours dû s’occuper eux-mêmes de leur chapelle, de leur langue, et de leurs traditions. Il en sera également ainsi demain ou il ne sera plus. Je vous remercie.
Wido van Kaaster
(Vlaams feest, Kaaster, 06 07 2008)
23.08.2012