WIDOPEDIA
Een blog over Frans-Vlaanderen, de Nederlanden en Europa
Wido Bourel

Meest recente berichten
Archieven
Kernwoorden

Neem de trein naar Lille en ontdek Rijsel

Tweetalige plaatsnamen worden in Frans-Vlaanderen werkelijkheid

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/neem-de-trein-naar-lille-en-ontdek-rijsel

Een vriend vertelde me een bezoek aan Lille te willen  brengen. Hij voegde er aan toe: ‘Ik neem de trein naar Lille’. Ik: ‘Hoezo, er is geen station in Lille’. Hij bedoelde Rijsel in Frans-Vlaanderen. En ik verstond Lille, een gemeente in de niet meer zo stille Kempen, waar ik woon.

U raadt het beste lezer : ik wil het even hebben over de hopeloze kakofonie waarmee Vlamingen en Nederlanders omgaan met Nederlandstalige plaatsnamen in mijn geboortestreek en elders. Een actueel  onderwerp in Frans-Vlaanderen, weet je wel.

Rijsel ofte Lille en Flandre

Lille, dat is in het Nederlands de Frans-Vlaamse hoofdstad Rijsel. Altijd zo geweest. En als je graag een woordje Frans spreekt: zeg dan niet Lille, maar Lille en Flandre. Want dat is de enige officiële naam van deze stad met een Vlaams hart.

Noodlijdend Lille komt in Nederlandse handen

In Het Laatste Nieuws lees ik ook recent: ‘Noodlijdend Lille komt in Nederlandse handen’. Ik hoop  dat de Nederlanders niet alleen de Rijselse voetbalclub redden, maar ook de naam Rijsel gebruiken in hun communicatie.

Chaos in Calais

Het Nieuwsblad titelt vervolgens: ‘Chaos in Calais door nakende brexit’. Vlaamse media berichtten ons overvloedig in vlekkig Nederlands over de ‘jungle van Calais’. En ik schrok van het nieuws  dat  ‘vluchtelingen uit het Noord-Franse Calais de oversteek van het… Nauw van Kales’ waagden. De Pas-de-Calais tussen Kales en Dover, weet je wel.

Van Kales naar Londen: exoniemen noemt men buitenlandse plaatsnamen met een specifieke Nederlandse naam: bijvoorbeeld Londen, Parijs of Berlijn. Op infoborden in de luchthaven van Zaventem stel je vast dat  ze niet meer worden gebruikt. ‘Internationale afspraken’, heet zo’n excuus.

De schuld van de geschiedenis

Plaatsnamen die ooit behoorden tot de Nederlanden hebben een specifieke Nederlandstalige naam:  Duinkerke, thuishaven van vrijbuiter Jan Bart, Armentiers, zoals in het Engels soldatenliedje. Of plaatsnamen met een bijzondere historische betekenis: Atrecht, denk aan de vrede van Atrecht; Valencijn, denk aan het beleg van Valencijn; Kamerijk, eeuwenlang een invloedrijk bisdom tot aan de poorten van Antwerpen; of Dowaai, gewezen universiteitsstad.

Je zou denken dat ook voor deze historische steden dezelfde regels gelden als pakweg plaatsnamen aan de taalgrens of in Wallonië

Als onze media de Nederlandstalige namen van historische Vlaamse en Artesische steden en gemeenten niet meer gebruiken, wie dan wel? Je zou denken dat ook voor deze historische steden dezelfde regels gelden als pakweg plaatsnamen aan de taalgrens of in Wallonië. In Vlaanderen komt — voorlopig althans — niemand tot de dwaze gedachte om te spreken over Mouscron voor Moeskroen, Comines voor Komen, Liège voor Luik, enz. Waarom dan Arras, Calais en Lille?

De verloren eer van de taalkundigen

Over dit onderwerp heb ik in het voorbije decennium mijn licht opgestoken bij de Taalunie, en de taaladviseurs van De Standaard en de VRT.

De Taalunie bezit een lijst van Frans-Vlaamse plaatsnamen. Ik stuurde toen op haar vraag mijn  opmerkingen en suggesties. Deze werden even vriendelijk als prompt weerlegd door naamloze deskundigen. En zo bleven bepaalde Frans-Vlaamse gemeenten, zoals  Malo-les-Bains en Bray-Dunes,  eentalig Frans, tenminste volgens de lijst van de Taalunie. Waarom weet niemand.

Ludo Parmentier van de krant De Standaard pakte het op dezelfde wijze aan. Ook deze krant was toen in het bezit van een lijst van plaatsnamen in Frans-Vlaanderen. Hij stuurde ze me eenvoudig op met de vraag om ze te verbeteren. Dit deed ik ook en sindsdien van De Standaard geen nieuws.

VRT-taal

Taaladviseur Ruud Hendrickx wist me in zijn antwoord de taalregels van de VRT te verduidelijken: ‘In principe gebruikt de VRT de Nederlandstalige naam bij grotere plaatsen die geregeld genoemd worden en bij Franstalige gemeenten met taalfaciliteiten voor Nederlandstaligen. We zeggen: Aarlen, Bastenaken, Bergen, Doornik, Hoei, Luik, Nijvel, Waver; Edingen, Komen-Waasten, Moeskroen, Vloesberg. (…) Bij minder bekende taalgrensgemeenten gebruiken we de Franse naam. Voorbeelden: Genappe (niet Genepiën), Grez-Doiceau (niet Graven), Lessines (niet Lessen), Lincent (niet Lijsem).’

Zo weet u, beste sportliefhebber, hoe ‘Parijs-Roubaix’ aan zo een halfslachtige naam komt

Voor  zogenaamde ‘buitenlandse plaatsnamen’ wordt een vergelijkbaar principe aangenomen, vervolgt Hendrickx. ‘We zeggen dus Parijs (niet Paris) en Duinkerke (niet Dunkerque), maar wel Boulogne (en niet Bonen/Beunen), Calais (niet Kales) en Roubaix (niet Robeke/Robaais)’. Zo weet u, beste sportliefhebber, hoe ‘Parijs-Roubaix’ aan zo een halfslachtige naam komt.

Namen noemen

Over  namen die ‘minder bekend zijn’ of ‘minder genoemd’ worden: dat is dan weer even subjectief als onnauwkeurig. Ik doe een poging: is Calais/Kales de afgelopen tijd met de vluchtelingen, de tunnel en de brexit minder genoemd? Is Arras/Atrecht niet voldoende bekend van de geschiedenisboeken? Als dat geen belletje doet rinkelen, denk dan aan de losplaats voor de duiven op zondag.

En waarom toeristische folders Saint-Omer melden voor de door en door Vlaamse stad Sint-Omaars? Je staat dan in de Sint-Omaarsstraat of op de Rijselseweg van een West-Vlaamse gemeente, met een folder in de hand, op weg naar… Saint-Omer of Lille. Il faut le faire, dames en heren van de toeristische sector.

Dringend inspanning gevraagd

Er is nog een andere reden waarom dit onderwerp actueel blijft. In Frankrijk, stel je voor, komt er een nieuwe wet waardoor tweetalige bewegwijzering een feit wordt. Bretoense, Corsicaanse, Elzassische, Frans-Vlaamse gemeenten, noem maar op, krijgen officiële tweetalige borden. In de Franse Westhoek is men er nu al mee begonnen. Een twintigtal gemeenten keurden de tweetalige signalisatie goed. En zo is Bailleul nu officieel ook Belle; Cassel, Kassel; en Sercus, Zerkel.

Zullen wij binnenkort meemaken dat de Frans-Vlamingen  zeggen en schrijven ‘Je vais à Belle’ en de Vlamingen aan deze kant van de schreve : Ik ga naar Bailleul?

Nu ben ik benieuwd wat onze taaladviseurs en cartografen in Vlaanderen en Nederland hiermee gaan doen. Zullen wij binnenkort meemaken dat de Frans-Vlamingen  zeggen en schrijven ‘Je vais à Belle’ en de Vlamingen aan deze kant van de schreve : Ik ga naar Bailleul?

Andries Stevenkring

Welke excuses zal men nog verzinnen om geen voorrang te geven aan de Nederlandstalige namen in Frans-Vlaanderen, nu ze in Frankrijk een officieel karakter krijgen? En uiteraard horen historische namen en exoniemen bij dit dossier.

Mag ik als Frans-Vlaming de Taalunie, de Nederlandse en Vlaamse Regeringen uitnodigen werk te maken van deze problematiek? De Frans-Vlaamse Andries Stevenkring gaat binnenkort de lijst van alle Nederlandstalige plaatsnamen in Frans-Vlaanderen en daarbuiten actualiseren en verspreiden. Zal ik ook een folder sturen naar onze officiële instanties?

Gepubliceerd

28.12.2020

Kernwoorden
Reacties

Franse Senaat geeft groen licht voor de regionale talen

In Frankrijk vechten de volkstalen voor hun voortbestaan

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/franse-senaat-geeft-groen-licht-voor-de-regionale

Jakobijns Frankrijk deed er ooit alles aan om zijn regionale talen en dialecten te doen verdwijnen. Nu het voor deze talen 5 na 12 is komt er een wetsvoorstel dat ze als immaterieel patrimonium beschermt. Op 10 december werd het in eerste lezing door de Senaat aangenomen. Aan de oorsprong van dit initiatief, een Bretoense volksvertegenwoordiger, Paul Molac, die aanleunt bij de Union Démocratique Bretonne.

Totalitaire tegenstand

De weg naar dit wetsvoorstel was lang. De tegenstand kwam steeds uit vele hoeken. Zoals Jean-Luc Mélenchon, leider van La France Insoumise, die zich in 2010 tegen een voorstel verzette om de regionale talen in de Grondwet op te nemen. Hij vreesde dat het ‘een etnische inhoud  aan Frankrijk zou geven’. Je hebt jakobijnen van alle slag. Mélenchon vertegenwoordigt, als ex-trotskist, ex-communist, ex-socialist, de totalitaire lijn. Enige constante in zijn leven: zijn vurige bewondering voor Robespierre, vader van het Revolutionaire Schrikbewind.

Voorafgaand aan de debatten in de Senaat bracht Monique de Marco, groene verkozene uit de Gironde, en verslaggeefster voor dit wetvoorstel, interessant cijfermateriaal aan.

Zorgwekkend

Momenteel telt men een twintigtal regionale talen in Frankrijk zelf, en meer dan 50 in de overzeese gebieden. Voor een goed begrip: niet inbegrepen zijn  ‘migratietalen’ uit de laatste decennia. Dit maakt van Frankrijk ‘het Europees land met de grootste diversiteit inzake talen’, aldus de Marco. Tenminste in theorie. In werkelijkheid is de toestand van verschillende regionale talen echter zorgwekkend te noemen.

De realiteit in Bretagne, Elzas, Corsica, enz. leert ons dat de cijfers overal fors dalen, behalve in de overzeese gebieden.

De Marco schat in ‘dat 4,9 miljoen mensen vandaag in Frankrijk een regionale taal spreken’. Een nogal optimistische benadering naar mijn mening. De realiteit in Bretagne, Elzas, Corsica, enz. leert ons dat de cijfers overal fors dalen, behalve in de overzeese gebieden.

Frans-Vlaanderen

In  de Franse Senaat werd ook over het Vlaamsch in Frans-Vlaanderen gesproken. In twintig jaar tijd zou het aantal sprekers van 90.000 naar amper 45.000 zijn gedaald, aldus het rapport. Vertegenwoordigen deze cijfers mensen die het nog kunnen spreken? Telt de  passieve kennis van de streektaal hier ook mee? Niemand weet het.

De mensen die de Senatoren deze cijfers doorgaven, behoren tot de Academie voor Nuuze Vlaemsche Taele (AVNT). Deze vereniging wil het West-Vlaams als regionale taal bevorderen. Het Nederlands beschouwt ze als een ‘vreemde’ taal, en een concurrent voor de streektaal. En ze voegt er nog aan toe dat het West-Vlaams het voordeel heeft te kunnen rekenen op de ‘buren’ van over de schreve. Ook dat klopt niet: niet het West-Vlaams maar het Nederlands kan rekenen op Vlaamse steun.

Frans-Vlaamse senator

Tijdens het  debat kwam ook Jean-Pierre Decool,  een Frans-Vlaamse senator, bekend voor zijn inzet voor het Frans-Vlaams, aan het woord.  Over het Frans-Vlaams en het Nederlands in Frans-Vlaanderen verklaarde hij: ‘Het Nederlands, officiële taal van België en Nederland, wordt dikwijls ingezet tegen het Frans-Vlaams, terwijl er geen antagonisme is tussen beiden: het Vlaams is een dialect van het Nederlands’.

Jean-Pierre Decool  tekende tot nu toe enkel voor de promotie van het Frans-Vlaams als regionale taal. Nu hij de link maakt tussen het Nederlands en een van zijn dialecten is te hopen dat hij voortaan beiden als een geheel gaat verdedigen.

moet het de bedoeling zijn het Nederlands en het Frans-Vlaams samen te laten erkennen als regionale taal

Als men alleen het Frans-Vlaams als regionale taal in het onderwijs erkent wordt het een concurrent van het Nederlands voor de al zo schaarse lesuren. Wat is dan de oplossing?  Zoals met het  Elzassisch en het Duits in de Elzas, moet het de bedoeling zijn het Nederlands en het Frans-Vlaams samen te laten erkennen als regionale taal. Er gaan meer en meer stemmen op om de dwalingen van de ‘Vlaamsche’ lobby in Frans-Vlaanderen een halt toe te roepen.

Terug naar start

Bij de  eerste indiening van het wetsvoorstel over de regionale talen haalde de Assemblée Nationale er verschillende gevoelige punten uit. De Franse Senaat heeft merkwaardig genoeg enkele van deze  punten terug in het voorstel opgenomen. Het gaat onder meer om het onderwijs van de regionale taal volgens model en methode ontwikkeld in Corsica sinds 20 jaar; de financieringswijze van  de scholen die in een andere taal dan het Frans onderwijzen (zgn. ‘écoles immersives’ ) zoals de Bretoense Diwan scholen; en ook de wettelijke erkenning van de tweetalige naamborden van de gemeenten. De Franse volksvertegenwoordiging zal zich dus opnieuw over deze toevoegingen moeten buigen om de wet definitief te valideren.

Voor wie te snel victorie kraait: we bevinden ons in het land van Abbé Grégoire die de talen en dialecten op het Frans grondgebied ooit heeft verboden. Ook de nieuwe wetgeving moet rekening houden met de uitspraken van de Grondwettelijke Raad ter zake. De bandbreedte is beperkt: het onderwijs van een regionale taal kan nooit worden verplicht, noch voor leerlingen noch voor leerkrachten. In de publieke scholen is onderwijzen in een andere taal dan het Frans verboden tenzij men de toelating  krijgt van de bevoegde onderwijsinstanties.

Hoe zeg je pandemie in het Bretoens?

Weinig Fransen weten het, maar de ambtenaren van de burgerlijke stand  kunnen, als iemand er om vraagt, documenten zoals trouwboeken of geboorteakten in een regionale taal uitreiken, naast het Frans. Dat is tenminste de theorie, want in de praktijk moet je uiteraard iemand vinden die de taal machtig is om zo een document op te stellen.

De Bretoenen kwamen met het idee om zo’n document in het Bretoens op te stellen.

Door Corona en de lockdown is men in Frankrijk overgegaan tot het massaal uitreiken van toelatingen om zich te mogen verplaatsen. De Bretoenen kwamen met het idee om zo’n document in het Bretoens op te stellen. Het blijft perfect legaal zolang de tekst én in het Frans én in het Bretoens te lezen is.

Een moeilijkere, maar betere weg

Blijkbaar kende dit Bretoens initiatief veel succes. Occitanië, de Elzas en Frans Baskenland volgden onmiddellijk. Zo bestaan er  nu tweetalige toelatingen om zich te verplaatsen in een tiental departementen. Ze spelen graag met die uiterlijke schijn om hun kwijnende identiteit als Corsicaan, Bask of Normandiër te uiten.

Maar of vlaggen, formulieren en wegwijzers zullen voldoen om een regionale taal echt te redden is een andere zaak. De strijd voor een kwaliteitsvol onderwijs van de regionale talen lijkt me een moeilijkere, maar betere weg.

Gepubliceerd

17.12.2020

Kernwoorden
Reacties

Flandria Rhei

Hoe de Vlaamse geschiedenis maatregelen tegen klimaatopwarming mee bepaalt

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/flandria-rhei/

Het Flandria Rhei project is een mooi Europees interregioproject tussen West- en Frans-Vlaanderen.  Doel is  de verbetering van het milieu en de levenskwaliteit in deze grensoverschrijdende regio. Een onderdeel van het project, Mageteaux genoemd, voorziet in een beter waterbeheer om de frequente overstromingen in het gebied in de toekomst beter te reguleren. De gemeenschappelijke geschiedenis van de streek speelt een voorname rol in het debat.

Een beetje geschiedenis

Er was een tijd dat de Vlaamse kust liep van Brugge naar Diksmuide, Sint-Winoksbergen en zo verder naar Waten en Sint-Omaars. Toen de Vikingen met hun drakars onze streken onveilig maakten, hoefden ze niet van boord om diep in het huidig binnenland binnen te dringen.

Als West-Vlamingen het hebben over ‘Bachten de Kupe’ gaat het over de twee ‘kupen’ van de Moeren

Toen de streek geleidelijk aan droog werd en omgetoverd tot rijke poldergrond bleef nog, tussen Sint-Winoksbergen en Veurne, een enorm watergebied over: de Moeren, 1945 ha groot, dat tot 2,5 meter onder de zeespiegel ligt. Als West-Vlamingen het hebben over ‘Bachten de Kupe’ gaat het over de twee ‘kupen’ van de Moeren: een grote en een kleine Moere, vandaag de dag een polderlandschap voor 2/3 op Frans grondgebied, en voor 1/3 in West-Vlaanderen gesitueerd.

De Moeren

Het toenmalig watergebied van de moeren was zeer ongezond. De enorme wateroppervlakte was een bron van epidemieën die de omliggende gemeenten regelmatig teisterden. Maar de reden om ze droog te leggen was ook van economische aard: bijkomende vruchtbare poldergrond was meer dan welkom.

Het is Wenzel Cobergher (1557-1634), een Antwerpenaar, die  de drooglegging van de Moeren verwezenlijkte. Een huzarenstuk uitgevoerd in amper zes jaar tijd. Hiervoor liet hij een dijk bouwen, alsook  een ringsloot graven, tien voet diep. 23 molens pompten het water van het meer over naar de ringsloot. Deze gracht kreeg een verbinding met een kanaal dat, via Duinkerke, de zee bereikt.

Het netwerk van watergangen en wateringen, afvoersloten en kanalen was met elkaar verbonden. 

Belangrijke opmerking voor het vervolg van ons verhaal: toen Cobergher het gebied drooglegde was de streek nog niet in Franse handen. De drooglegging van de Moeren gebeurde onder het bestuur van  de Spaanse Nederlanden. De gevolgen voor het waterbeheer van de hele regio waren niet te overzien. Het netwerk van watergangen en wateringen, afvoersloten en kanalen was met elkaar verbonden. Zolang  Frans-Vlaanderen en Duinkerke nog niet door Frankrijk werden geannexeerd was het geheel onderhevig aan een veilig en coherent beheer onder één commando.

Antwerpen

Naast de drooglegging van de Moeren spelen  in de 17de eeuw nog andere historische feiten een grote rol in het uitvouwen  van grootse waterwerken. In 1638 wordt het kanaal Veurne-Duinkerke gegraven. Een sluitstuk in de toenmalige grote infrastructuurwerken om Antwerpen en Duinkerke via de binnenwateren een uitweg te bieden.

Dit alles ontstond in een periode dat de Nederlanders, in hun strijd tegen Spanje, de Scheldemonding, maar ook andere havens als Duinkerke blokkeerden. In Antwerpen werd de blokkade omzeild via de Schelde tot in Gent. Vervolgens ontstond  een netwerk van kanalen naar Brugge, Plassendale, Oostende, Nieuwpoort, Veurne, Duinkerke.

Water stopt niet aan de grens

Duinkerke viel heel even in Engelse handen. Om uiteindelijk door Engeland aan Frankrijk te worden verkocht in 1662. Enkele jaren later, in 1668, veroverden de troepen van Lodewijk XIV het gebied met en rond de Moeren. Er waren voortaan afspraken nodig tussen beide landen, die niet noodzakelijk dezelfde belangen en visie hadden, over het te voeren beleid. Eén zaak zou evenwel bepalend blijven: water stopt niet aan de grens!

De materie ligt zeer gevoelig en vraagt om sluitende afspraken

Veel moest er niet gebeuren om de Moeren volledig terug onder water te zetten. Dit gebeurde trouwens in de praktijk tijdens de twee laatste wereldoorlogen. In de nabijheid heb je ook het dal van de IJzer, in de winter onderhevig aan overstromingen aan beide kanten van de schreve. Als er te veel water spoelt over de velden en weiden hoor je de Frans-Vlaamse boer wel eens zeggen: ‘de Belgen hebben de kraan opengezet’. De materie ligt zeer gevoelig en vraagt om sluitende afspraken nu het overtollige water elke winter meer en meer overlast veroorzaakt.

De voorziene stijging van het zeeniveau door de klimaatopwarming maakt dat het huidige systeem van waterevacuatie onvoldoende oplossingen biedt voor de toekomst. Nu al, in perioden van hogere waterstanden, bereikt de bestaande infrastructuur voor lozing van overtollig water in de zee haar grenzen.

De nieuwe projecten

Er bestond  een traditie van meer dan honderd jaar inzake waterbeheer van het grensoverschrijdend gebied. In 1891 werd een heuse conventie getekend die alle afspraken vastlegde. Van het onderhoud van kanalen en sluizen tot zelfs de richting van de evacuatie van het water naar zee. Nu de buffercapaciteit om water op te vangen op haar limieten botst was deze Conventie aan herziening toe.

Op korte termijn dienen werkzaamheden uitgevoerd om het overtollige water sneller naar zee te loodsen. Het project-Magetaux voorziet  in het bouwen van twee nieuwe kunstwerken om overstromingen te beperken. De werkzaamheden zijn reeds in uitvoering voor oplevering in 2021. In Frans-Vlaanderen bestaat het uit een schuifconstructie op de site van de ‘Vier sluizen’ in Duinkerke voor een betere afvoer van water via een plaatselijk kanaal.

Aan West-Vlaamse kant is men begonnen met het bouwen van een noodpompgemaal.

Aan West-Vlaamse kant is men begonnen met het bouwen van een noodpompgemaal. Dat heeft een capaciteit van 3 kubieke meter per seconde, op de Speievaart, ter hoogte van Veurne. Bij te hoge waterstanden moet dit pompgemaal water overpompen in het kanaal Nieuwpoort-Duinkerke.

Europese subsidies

Het Mageteaux-project vertegenwoordigt een investeringsplaatje van 2,4 miljoen euro waarvan 55 % Europese subsidie in het kader van Interreg V. Het omvat nog een tweede wettelijk en juridisch luik. De overeenkomst van 1891 dient te worden aangepast en de nieuwe afspraken in een wettelijk kader gegoten. Het voorziet ook een grensoverschrijdende overeenkomst die de werking van de nieuwe kunstwerken regelt.

Flandria  Rhei

Magetaux is maar een deel van het Flandria Rhei project met een totaalinvestering van 16,5 miljoen euro voor Frans- en West-Vlaanderen samen. Naast het waterbeheer en de bescherming tegen overstromingen worden nog volgende projecten voorzien:

  • Ecosystem om de biodiversiteit en het ecologisch beheer van de waterlopen te verbeteren;
  • Valys voor de aanpak van het Leiedal;
  • Transmobil: voor een betere mobiliteit in rurale gebieden en hopelijk ook over de grens. De grensoverschrijdende infrastructuur zoals lokale spoorlijnen verdween in het midden van vorige eeuw. Er gaan ook stemmen op voor grote fietspadenprojecten, zoals een fietspad van Hazebroek in Frans-Vlaanderen tot in Poperinge, enz.

Flandria Rhei is niet alleen een project rond waterbeheer. Het gaat ook over duurzame oplossingen, ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit in de sociodemografische context van een grensstreek die steeds evolueert en uit elkaar groeit. Een grensoverschrijdende aanpak als Flandria Rhei geeft Frans-Vlaanderen een betere aansluiting tot zijn historisch hinterland. Een applaus waard.

Gepubliceerd

07.12.2020

Kernwoorden
Reacties

Tante Post mist de trein van de 21ste eeuw

Reken niet op de Belgische post om je pakje op tijd te krijgen

Klanten moeten dezer dagen niet rekenen op Bpost voor de afhandeling van hun pakjes. Misschien zou een VLpost soelaas brengen?

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/tante-post-mist-de-trein-van-de-21ste-eeuw/

Tante Post heeft haar klanten eens te meer op een niet zo subtiele wijze laten weten dat ze de eindejaarsdrukte niet aankan. Klanten moeten vooral niet rekenen op een deftige afhandeling van de pakjes die ze de post toevertrouwen. De regering houdt nog steeds de winkels dicht. De houding van de Post als semi-overheidsbedrijf is dan ook een dolk in de rug van de handelaars die proberen te overleven. Bij onze Nederlandse buren daarentegen blijven de winkels open én draaien de pakjesdiensten op volle toeren.

Bpost is duur en weet jaarlijks de tarieven te verhogen. Maar op een betere service moet je dus niet rekenen. Dit land is amper een zakdoek groot. 238 km van Menen tot Hazendonk en 296 km van De Panne tot Bastenaken. Toch kan een brief hier niet in 24u worden besteld. Ook niet in 48u trouwens. En voor een pakje hoor je dezer dagen bij de gelukkigen als je het binnen een week ontvangt. De dramatisch dalende trend van het briefverkeer van jaarlijks -10% houdt al jaren aan. Het deed in 2019 de omzet van Bpost dalen met -0,3%. Vooral de nettowinst smolt spectaculair met -40% om te landen op 173 miljoen.

Verspeelde kans

De lockdown doet het verzenden van producten, en dus het pakjesverkeer, gigantisch toenemen. De groei bedraagt tot +25%. In sommige maanden zelfs met pieken van +50%. Een unieke kans dus voor Bpost om de dalende cijfers goed te maken. En om het marktaandeel in het pakjesverkeer, van levensbelang voor haar toekomst, uit te breiden. De concurrentie — privébedrijven als TNT, Post NL, Federal Express enz. — hoor je niet zeuren of klagen. En je komt ze elke dag in je straat tegen. Ook deze bedrijven kennen dezer dagen een enorme drukte. Maar ze hebben zich voorbereid. Ondertussen communiceert de Belgische post laconiek dat ze 5% van het pakjesverkeer niet aankan. Wel te verstaan: de prijs voor de klant blijft gelijk, maar hij mag zelf het werk doen en zijn pakje zelf afhalen.

Ze zien immers elke verandering als een bedreiging voor hun verworven rechten

Ik twijfel er niet aan dat sommige diensten, en ook vele medewerkers van Bpost, competent en professioneel bezig zijn. Maar wat baat het als elke poging om meer werk aan te trekken botst op de vakbonden? Die weigeren uit hun comfortzone te komen. Deze vakbonden voeren er nog steeds het woord. Net zoals in de hoogdagen van het publieke bedrijf. En het Belgische establishment beaamt. Die vakbonden stellen zich zogezegd progressief op. Maar in de realiteit zijn ze tot de meest verkrampte krachten in dit land verworden. Ze zien immers elke verandering als een bedreiging voor hun verworven rechten.

Persoonlijke observaties

Mijn leven lang was ik actief in de verkoop op afstand. Ik heb voor diverse klanten en bedrijven jaarlijks miljoenen stuks met de post verstuurd. Als gewezen grote klant van Bpost beschouw ik me, willens nillens, als een observator van het reilen en zeilen van dit overheidsbedrijf. In de jaren 80 van vorige eeuw maakte ik mee dat tonnen dure mailings niet werden afgeleverd. Ze werden daarentegen systematisch in een of andere waterloop gedumpt.

Je liep gevaar dat je poststukken zouden worden gebruikt om een vuurtje te stoken

In de jaren 90 herinner ik me nog dat in sommige postsorteercentra de vakbonden bepaalden welke grote klanten eerst zouden worden behandeld en welke moesten wachten. In Brussel werd me aangeraden nooit grote partijen bij de post te deponeren als er een staking in de lucht hing. Je liep gevaar dat je poststukken zouden worden gebruikt om een vuurtje te stoken. Een warme traditie van de stakingspiketten, niet alleen tijdens de koude winterdagen.

In het begin van deze eeuw had je dan de klucht van de nieuwe rondes voor de postbodes door middel van georoutes. Nog voor de nieuwe postrondes werden uitgetekend was er al onrust bij de postbonden. Met stakingen in elk uitreikingskantoor dat overstapte naar het nieuwe systeem. De vraag is: wat is er veranderd na al die jaren?

De trein gemist

In de laatste twintig jaar is een reuzebusiness ontstaan met de verkoop online en op afstand. Online én logistieke wereldspelers klopten aan onze deuren om zich in dit land, de draaischijf van Europa, te vestigen. Wij kunnen er rustig van uitgaan dat wij meer dan 50% van deze bedrijven aan onze neus voorbij lieten gaan. Je komt ze nu tegen in de industrieparken van Eindhoven, Venlo en elders juist over de Nederlandse grens. Als Fernand Huts ooit zijn memoires schrijft zal hij boekdelen kunnen vullen over de houding van de vakbonden inzake nacht- en ploegenwerk. En ook over het feit dat 19de-eeuwse arbeidsvoorwaarden rond havenarbeid niet geschikt zijn voor logistieke activiteiten in de onlinesector in de 21ste eeuw.

VLpost?

In haar beleidsnota van 18 november schrijft Mevr. Petra De Sutter, vice-eerste minister en minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven: ‘Ambtenaar zijn betekent zich inzetten voor de samenleving’. Ontroerend. Terwijl de regering sommige handelsactiviteiten met betwistbare maatregelen verbiedt zou je denken dat een semi-overheidsbedrijf als Tante Post deze dagen op de afspraak is om de getroffen handelaars te helpen. Met een optimale dienstverlening, en met de glimlach, in plaats van te zeuren.

De minister gaat in gesprek met Bpost. Maar ze toont alvast begrip voor de onkunde om een deftige dienstverlening te verzekeren. Prioriteit van haar beleid is niet zozeer de inzet van de ambtenaar ‘voor de samenleving’. Het gaat haar, voor wie goed leest, wél om positieve discriminatie van diverse bevolkingsgroepen. Een contradictio in terminis met als toekomst nieuwe groene vormen van discriminatie.

Op mijn beurt pleit ik voor een VLpost en het opdoeken van een overheidsbedrijf als Bpost 

Vlaanderen heeft in de laatste twintig jaar tientallen grote spelers aan haar neus zien voorbijgaan in de logistiek van de onlineverkoop. Hiermee ook duizenden arbeidsplaatsen en vele miljarden opbrengst. Het spel gaat nog steeds verder. Ook met semi-overheidsbedrijven als B-post. Onlangs werd in de pers voor de Vlaamse spoorwegen gepleit. Op mijn beurt pleit ik voor een VLpost en het opdoeken van een overheidsbedrijf als Bpost dat door Belgische politici en vakbonden al te lang als hun speeltuin gebruikt werd.

Gepubliceerd

26.11.2020

Kernwoorden
Reacties

Vlaamse slaven in Arabische kerkers

Frans-Vlaamse Trinitariërs kochten christenslaven vrij

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/vlaamse-slaven-in-arabische-kerkers

Al van de Trinitariërs gehoord?  Zelf moest ik tot voor kort het antwoord schuldig blijven. Tot een vriend mijn aandacht vestigde op een lijst Vlaamse christenslaven uit 1670. Deze slaven werden door een Frans-Vlaamse afdeling van de orde van de Trinitariërs in Algiers vrijgekocht. De Trinitariërs gaven zich tot levenstaak christenen vrij te kopen die tot slavernij waren gebracht.

Slavenhandel

Het traditionele beeld van de slavenhandel schetst een verhaal van Afrikaanse slaven richting Amerika. Maar dat is een zeer eenzijdig en totaal onvolledig verhaal.

Vanaf de 16de eeuw ontwikkelde de moslimpiraterij en de christenslavenhandel zich sneller op en rond de Middellandse Zee.  Deels uit religieuze wraak voor de verdrijving van de Moorse bezetters uit Spanje, de Reconquista. Maar evenzeer wegens de lucratieve handel die de christenslaven opleverde. De val van Granada als laatste Spaanse moslimbastion dateert van 1492.

Het gevangennemen van christenen voor losgeld maakt van de Osmaanse piraterij een jihad die zich voornamelijk op zee afspeelde. Schepen werden gekaapt. In de kuststreken werden razzia’s gehouden. De jihadisten van tegenwoordig hebben dus niets uitgevonden. Wij Europeanen hebben geen notie meer van hoe onze voorouders veelvuldig in aanraking kwamen met dit barbaars geweld. En dit leren wij ook niet meer in onze geschiedenisboeken.

Tot in de Noordzee

Vanaf de 15de eeuw werden Algerijnse kapers door de Turken aangetrokken als versterking van de Osmaanse vloot.

‘Piraten waren regelmatig actief aan de monding van de Theems’

De meeste christenslaven werden tussen de 17de  en de 18de eeuw slachtoffers van Turkse zeerovers.  Deze waagden zich tot in de Noordzee voor hun strooptochten. Piraten waren regelmatig actief aan de monding van de Theems. En in 1627 werden vierhonderd mensen in IJsland gevangengenomen. In Vlaanderen is het geval bekend van het schip Keyserinne Elisabeth van de Oostendse Compagnie dat in het Kanaal werd overvallen. Dat was in 1724. Alle overlevende Vlaamse bemanningsleden werden meegenomen naar Algiers om daar als slaaf te worden verkocht. Gevangenen werden voornamelijk naar Algerije gebracht, maar ook naar Marokko, Tunesië en Egypte.

Eén miljoen Europese slaven

Om een idee te geven van de omvang van de christenslavernij: men spreekt van meer dan één miljoen Europese slachtoffers van de moslimpiraterij. Dit alleen voor de steden Algiers, Tunis en Tripoli. De slaven werden overal in de Maghreb als dwangarbeiders ingezet, de vrouwen tot prostitutie gedwongen als concubines van de schatrijke sultans. Het is bekend dat sultan Moulai Ismail uit Marokko op z’n eentje meer dan 25 000 Europese slaven gevangenhield.

Beroemde slaven

Een beroemde slaaf was Miguel de Cervantès (1547-1616), de auteur van Don Quichot de la Mancha. Tijdens een expeditie tegen de stad Tunis in september 1575 werd zijn schip door moslimzeerovers overvallen. Hij werd in Algiers als slaaf verkocht en zat er vijf lange jaren vast in verschrikkelijke omstandigheden.

Ook de grote Nederlandse zeeheld, Maarten Tromp (1598-1653), de latere luitenant-admiraal van de Nederlandse marine, maakte kennis met de kerkers van de slavernij. In 1609 werd hij gevangengenomen door de Engelse zeerover Peter Easton. Niet enkel Arabische zeepiraten, maar ook Europeanen, dikwijls renegaten die zich soms tot de islam hadden bekeerd om vrij te komen, waren zeer bedreven in de slavenhandel.

De Trinitaniërs of Ezelbroeders

Miguel de Cervantès werd in 1580 vrijgekocht nadat de orde van de Trinitariërs, samen met zijn ouders, losgeld hadden betaald.

Maar wie waren die Trinitariërs? Men tast nog in het duister over de precieze bedoelingen van de stichters van de orde in een tijd dat moslimpiraterij nog niet verspreid was. Alhoewel: het verband met de kruistochten is snel gemaakt.

‘De Trinitariërs hadden maar één bestaansreden: het vrijkopen van christenen die omwille van hun geloof gevangen waren genomen’

Zeker is dat de Orde der Trinitariërs in Italië in 1198 werd opgericht door twee priesters Johannes de Matha en Felix Valois. Ze verspreidden zich eerst rond de Middellandse Zee met kloosters in Spanje, Italië, en Zuid-Frankrijk. De Trinitariërs hadden maar één bestaansreden: het vrijkopen van christenen die omwille van hun geloof gevangen waren genomen.

De Trinitaniërs leefden in armoede. Ze werden ook ezelbroeders genoemd omdat ze enkel de ezel als rijdier gebruikten. Op vele schilderijen zijn ze herkenbaar aan hun witte pij met op de borst het symbool van de orde: een rood-blauw kruis.

De bescherming van de Heilige Drievuldigheid maakte dat het cijfer drie bepalend was voor hun activiteiten. Zo besteedden ze een derde van hun inkomsten aan het vrijkopen van christenslaven.

De Trinitariërs in Frans-Vlaanderen

Behalve in het zuiden kwamen de Trinitariërs in de rest van Frankrijk minder voor. Opvallend is dat in het noorden van Frankrijk hun kloosters voornamelijk in die gebieden lagen die historisch tot de Nederlanden behoorden. De Vlaamse kloosters, voornamelijk in de 13de eeuw gesticht, waren geconcentreerd in het huidige Frans-Vlaanderen: in Dowaai, Hondschote, Convorde bij Stegers en in Morbeke bij Hazebroek.

‘een namenlijst van Vlaamse slaven, gekocht in Algiers in augustus 1670’

In de rest van Vlaanderen waren er op meerdere plaatsen wel broederschappen van leken, zoals in de Gentse Sint-Jacobskerk. Het is uit de archieven van deze kerk dat Guy van Rysseghem, een Oost-Vlaming die regelmatig in Frans-Vlaanderen gidst, me een merkwaardig document bezorgde: een namenlijst van Vlaamse slaven, gekocht in Algiers in augustus 1670. Een vondst van de archivaris van de kerk, historicus Marc Beyaert, tevens auteur van een lijvige gids over de geschiedenis van de Sint-Jacobskerk *.

Deze lijst van vrijgekochte slaven vermeldt dat deze mensen in vrijheid werden gesteld door de tussenkomst van het Trinitariërsconvent van Hondschote in Frans-Vlaanderen.

‘Slaeven vande Nederlanden’

De lijst is heel gedetailleerd met namen van de slaven, geboortedatum, aantal jaren in slavernij en plaats van gevangenschap. Op enkele uitzonderingen na blijken alle vrijgekochte slaven afkomstig uit het huidige Frans-Vlaanderen en uit West-Vlaanderen. ‘Slaeven vande Nederlanden’ meldt het document. Meestal gaat het om mensen tussen 20 en 50 jaar die gedurende 1,5 tot 6 jaren in slavernij leefden. Ik lees verder dat de Trinitariërs van Hondschote deze arme mensen hebben ‘ghekocht binnen de stadt Algiers in Barbarijen’.

In Hondschote zelf zijn de Trinitaniërs al sinds de Franse Revolutie verdwenen. Enkel op de voorgevel van het stadhuis herinnert een schild van de orde, herkenbaar aan het rood-blauwe kruis, aan hun aanwezigheid. Het stadje heeft ook nog een rue des Trinitaires, de straat waar het convent was gevestigd.

‘Maar er zijn nog Trinitariërs actief in de wereld. In Syrië en Irak hielpen ze om gevangenen van IS vrij te krijgen’

De slavernij van toen is verdwenen sinds Frankrijk in 1840 Algerije koloniseerde. Maar er zijn nog Trinitariërs actief in de wereld. In Syrië en Irak hielpen ze om gevangenen van IS vrij te krijgen, en ook bij het vrijkopen van kindsoldaten in Zuid-Soedan, Congo en Oeganda. De geschiedenis herhaalt zich, maar wij leren er zo weinig uit…

*Marc Beyaert, Rondleiding in de Gentse Sint-Jacobskerk, uitgegeven in eigen beheer. Info: marc.beyaert@gmail.com

Gepubliceerd

16.11.2020

Kernwoorden
Reacties
Mia Robijns
13.08.2023 - 19:15

Bedankt voor dit slavenverhaal en de orde van de Trinitariërs een stukje uit onze geschiedenis dat ik tot vandaag nergens ben tegengekomen. Het werpt wel een genuanceerde beeld over de slavenhandel die uitsluitend door Westerlingen zouden gepleegd zijn .En waarvoor wij volgens bepaalde Afrikaanse landen door het stof moeten kruipen.

Beantwoorden
Slachmuylders luc
18.08.2023 - 04:53

geachte
wordt het niet hoogtijd dat meerdere van deze verhalen zouden gepubliceerd worden en de realiteit onder ogen gezien wordt,onze leopold 2 zal zeker geen lieverdje geweest zijn, maar in die tijd nam deblokkeren man de negerkes vr normaal
maar ls diezelfde negeren 100 jaar later na onafhankelijkheid geholpen worden door blanke la´dbouwingineurs en deze na 4, 5 jaar terugkeren voor te zien wat hun vruchten heeft opgebracht, vindenzeenkel een afgebroken loods en eenkapotte tractor op t´veld terug
echt zielig da verloren kontinent

Beantwoorden

Was Charles de Gaulle een Vlaming?

De wortels van het standbeeld

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/was-charles-de-gaulle-een-frans-vlaming

Vijftig jaar na zijn overlijden waakt de schaduw van Charles de Gaulle nog steeds over politiek Frankrijk. Bij leven, 1,96 meter  groot en het gewicht van de Franse grandeur op zijn schouders, boetseerde hij continu aan zijn standbeeld voor de geschiedenis. De Gaulle, in Rijsel geboren, zag zichzelf als een man van het Noorden. Maar hoe belangrijk was zijn afkomst voor hem?

Een Frans-Vlaming?

In  1958 was de Gaulle terug van weggeweest in de Franse politiek. In het tijdschrift Panorama schreef de beroemde taalkundige Dr. P. C. Paardekooper toen uitbundig over de afkomst van Charles de Gaulle: ‘Een echte Vlaming, een echte Nederlander, zij het dan een Frans-Vlaming’. Hij voegde er aan toe: ‘De naam de Gaulle is een verbastering van het oer-Nederlandse Van de Walle (…).’

‘De naam de Gaulle is mogelijk afgeleid van de Wal (wal = versterking).’

Maar klopt dit? De naam de Gaulle is mogelijk afgeleid van de Wal (wal = versterking). Een mogelijke voorouder van de generaal, Richard de Gaulle (13e eeuw), schreef afwisselend zijn naam ‘de Gaulle’ als ‘de Waulle’ of  ‘Dewaulle’. Noemenswaard is dat Dr. Frans Debrabandere, in zijn Woordenboek van de Familienamen in België en Noord-Frankrijk, aan de naam ‘Gaul’, o.m. de betekenis  geeft van ‘groot, lomp, plomp mens’. What’s in a name?

Rijsel

De banden van de Gaulle met Rijsel kwamen voornamelijk van moederskant. De Maillots waren gegoede industriëlen, sinds generaties in Rijsel en Duinkerke verankerd.

Het museum de Gaulle in Rijsel, gevestigd in de Rue Princesse, waar Charles de Gaulle geboren is, was de woonst van zijn grootouders langs moederskant. Hier was hij kind aan huis. De braderij, de kermissen, de lekkere wafels van banketbakkerij Meert, en de feesten van het jaar zoals Sinterklaas beleefde de Gaulle in een authentieke Vlaamse traditie. In zijn Mémoires vertelt hij over de schoolvakanties in Rijsel, en in de villa St. Patrick in Wimereux, aan de Frans-Vlaamse kust.

Tante Yvonne

Mevr. de Gaulle, met haar meisjesnaam Yvonne Vendroux, was eveneens uit de Franse Nederlanden afkomstig. Tante Yvonne, zo werd ze in de wandelgangen van het Elysée genoemd, werd in Kales geboren,  als een telg van de familie Vendroux, eigenaar van de koekjesfabriek met dezelfde naam. Dit deed de Gaulle ooit lachend zeggen: ‘Ik ben met de Vendroux-koekjes getrouwd’.

‘Hij hield van mediterende wandelingen langsheen de ruwe landschappen van Blankenesse (Cap Blanc-Nez) en Grijzenesse (Cap Griz-Nez).’

Tijdens zijn presidentschap vluchtte de Gaulle weleens uit de Parijse hoofdstad richting de Frans-Vlaamse kust om rust te zoeken in Wissant en omgeving. Hij hield van mediterende wandelingen langsheen de ruwe landschappen van Blankenesse (Cap Blanc-Nez) en Grijzenesse (Cap Griz-Nez).

Pétain, voornaam Philippe

Bij het begin van zijn militaire carrière kwam onderluitenant de Gaulle opnieuw in de Franse Nederlanden terecht. Hij werd aan de vooravond van Wereldoorlog I gekazerneerd bij het 33ste infanterieregiment in Atrecht. Aan het hoofd van het regiment stond een zekere kolonel Pétain. Philippe Pétain, jawel, de latere maarschalk, ook een man uit het Noorden, geboren in Cauchy-à-la-Tour in Artesië.

Pétain had de intellectuele capaciteiten van deze jonge officier snel door en nam hem onder zijn hoede. De bewondering van Charles de Gaulle voor Philippe Pétain bleek zo groot dat hij zijn zoon, geboren in 1921, naar hem vernoemde. Dezelfde Philippe de Gaulle die later over zijn vader getuigde: ‘Het Noorden is voor hem niet alleen zijn geboorteplaats, maar ook synoniem van ethiek, opvoeding en levenswijze. Een zekere reserve om gevoelens uit te drukken, zichtbare koelheid, bescheidenheid, en de behoefte om geen ophef te maken typeren hem.’

Oom Charles

De zwanengang van de Gaulle kwam met de opstand van mei 1968, vervolgens met het referendum over de regionalisering dat hij verloor. Eigengereid kondigde hij dit referendum aan in februari 1969, in het Bretoense Quimper. Hij citeerde mysterieuze verzen in het Bretoens :

‘Va c’horf zo dalc’het, med daved hoc’h nij va spered, Vel al labous, a denn askel, Nij da gaout e vreudeur a bell.’ (‘Mijn lichaam wringt maar mijn geest vliegt naar u zoals een vogel vliegt naar zijn verre broeders’).

‘Zwaar verlamd en levenslang aan zijn Parijse woning gekluisterd, werd oom Charles verliefd op de Bretoense cultuur.’

Verzen geschreven  door zijn oom en naamgenoot Charles de Gaulle (1837-1880), van opleiding een historicus en taalkundige. Zwaar verlamd en levenslang aan zijn Parijse woning gekluisterd, werd oom Charles verliefd op de Bretoense cultuur. Hij slaagde erin Bretoens en Gaelisch te studeren. Hij beheerste weldra het Bretoens zo goed dat hij deze taal als omgangstaal gebruikte. Onder de naam Barz Bro C’hall schreef hij gedichten in het Bretoens, stichtte hij het tijdschrift Fei ha Breiz en trad hij op als secretaris van Breuriez Breiz, een vereniging van Bretoense dichters. Oom Charles werd ook de initiatiefnemer van petities ten gunste van de streektalen in Frankrijk en van een ‘Oproep tot de Kelten’ die van hem een voorvechter van de Bretoense beweging maakte.

De clan Mac Cartan

Op 28 april 1969, na de nederlaag van het referendum, trekt de Gaulle zich definitief terug als president van Frankrijk. Een maand later ‘verdwijnt’ hij voor een merkwaardige reis naar Ierland. Was dat ook onder invloed van Oom Charles, de Keltische bard? Hierover verklaart hij: ‘Het was mijn instinct dat me naar Ierland bracht’. Op zoek naar zijn wortels, want een overgrootmoeder van hem heette Mac Cartan.

‘De Gaulle had grote bewondering voor de legendarische Ierse vrijheidsstrijder Daniel O’ Connell’

De Mac Cartans, heren van Kinelarty in het zuiden van het graafschap Down, vandaag in Ulster, bouwden een stevige reputatie op als bestrijders van de Engelse bezetter. In de zeventiende eeuw vluchtten ze uit Ierland en kwamen in Frankrijk terecht. De Gaulle had grote bewondering voor de legendarische Ierse vrijheidsstrijder Daniel O’ Connell (1775-1847), bijgenaamd The Liberator, waarover zijn grootmoeder een biografie schreef.

Einzelgänger

Dit verklaart wellicht zijn bijna mythische conceptie van het Frans nationaal gevoel, zijn afkeer voor het Verenigd Koninkrijk, het ‘perfide Albion’, en de koppige, rebelse kant van de Einzelgänger die de Gaulle in de internationale politiek altijd bleef.

Tijdens zijn bezoek aan Ierland bracht Charles de Gaulle een toost uit: ‘Ik hef het glas ter ere van Ierland… van heel Ierland.’ De laatste drie woorden werden vergeten of… geschrapt uit de persverslagen.

Charles de Gaulle, ‘grootste Fransman aller tijden’, met Vlaamse en Keltische wortels, overleed anderhalf jaar later, op 9 november 1970.

Gepubliceerd

09.11.2020

Kernwoorden
Reacties

Oui au flamand. Le cas d’Herzeele

Pour répondre à un des nombreux courriels reçus concernant la charte bilingue  de l’Institut Régional de la Langue Flamande/ Akademie voor Nuuze Vlaemsche Taele (ANVT), je voudrai d’abord faire remarquer que la Flandre dite française peut très bien « être authentique » sans utiliser  une orthographe archaïque. Vlaanderen n’est pas moins du flamand/néerlandais que Vlaenderen ! Les Flamands de France veulent renouer avec leur plus lointain passé sans être d’hier, et en ayant la volonté de vivre, de décider et de travailler dans la Flandre du XXIème siècle.

Sala germanique

Nos correspondants m’interrogent sur le cas de la commune de Herzeele, flamandisée en Herzel.

Le toponyme Herzeele ne pose pas de problème particulier: il se compose de deux éléments qui dans toutes les langues germaniques ont les mêmes racines et les mêmes significations :

  • ‘Her’ ou ‘Heer’ = armée, que l’on observe également dans les mots herberg (auberge), hertog (duc), dans le français héraut, et dans les prénoms Herbert, Herman, etc.
  • ‘Zeele ou ‘zele’ = sala, une salle, ou habitation d’un seul tenant pour abriter les hommes et les animaux, ici un groupe ou une force armée. On retrouve toutes sortes de variantes dans nos bas pays près de la mer : zeele, zele, sel, selle, zaal, etc.

Herze(e)l +e = Herzele

Les sources mentionnent Hersela(1085). La cartographie est cohérente malgré sa diversité orthographique: une carte  de Théodore de Bry (1528-1598), visionnaire mentionne Herzele … au 16ième siècle celle de West-DietsVlaanderen dessinée par Willem Blaeu (1635) note Hersele; et Johan Blaeu Heersele sur la carte de l’évêché de Ypres  (1662).

Si la signalétique bilingue n’est pas une obsession jusque dans l’absurde, on pouvait très bien laisser Herzeele comme version historique parvenue jusqu’à nos jours. Comment flamandiser un nom aussi flamand ??? Fallait-il à tout prix gaspiller l’argent du contribuable ? Mais, si nous jouons le jeu, c’est bien entendu Herzele, qui combine l’histoire à l’orthographe du XXIème siècle, qui s’impose.

Comment alors expliquer le choix de Herzel ? On me dit qu’il a été influencé par le nom d’une politicienne du cru à qui on a voulu faire plaisir. Faut-il pleurer, faut-il en rire ? J’écrivais dans mon article sur Kaaster/Caestre que la signalétique bilingue de l’ANVT tournait à la farce : Herzel en est la parfaite illustration.

La préconisation du cercle Andries Steven: c’est bien Herzele et non Herzel qu’il fallait choisir. L’ANVT, qui fait joujou avec la toponymie flamande en remerciements de services rendus par la politique, doit être responsabilisée pour ses actes. Je propose qu’elle remplace gracieusement la nouvelle signalétique marquée Herzel pour la remplacer par HERZELE. Ceci ne posera pas de problèmes puisque l’ANVT touche des subsides conséquents de ces mêmes politiciens.

Wido Bourel

Vice-président du Cercle Andries Steven Kring

Auteur du livre Olla Vogala, histoire de langue des Flamands, en France et ailleurs paru aux éditions Yoran Embanner.

Gepubliceerd

26.10.2020

Kernwoorden
Reacties

De spagaat van een Franse premier

Jean Castex, een Catalaan verdwaald in Parijs?

Jean Castex

Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-spagaat-van-een-franse-premier/

Voor de tweede keer in zes jaar tijd heeft Frankrijk een Catalaanse premier. De eerste in de rij, Manuel Valls, nam roemloos ontslag in 2016 en koos wat later voor een comfortabel rijkeluisleven in Barcelona. Sinds juli van dit jaar is het de beurt aan een andere Catalaan: Jean Castex. Achter deze technocraat schuilt een man met een hart voor de Catalaanse cultuur. Maar hoe ver draagt dit in het centrum van de macht?

Wortels

Er is al heel wat geschreven over het accent van de nieuwe premier van Frankrijk dat zijn afkomst verraadt. Jean Castex is in Vic-Fezensac in Gascogne geboren. Zijn ouders waren onderwijzers. Zijn grootvader langs vaderskant werd ook senator voor het departement Gers en burgemeester van Vic-Fezensac. De familie Castex is sinds generaties geworteld in de Armagnac, bij ons voornamelijk bekend door de sterke drank met dezelfde naam, maar in de geschiedenis een heus graafschap in de Gascogne met als wapenschild een rode leeuw die een beetje aan onze Vlaamse Leeuw doet denken.

In Prades wordt verteld dat hij de Catalaanse cultuur een warm hart toedraagt.

De relatie met zijn toekomstige echtgenote bracht Jean Castex naar de Pyreneën, en meer bepaald naar het stadje Prades (Catalaans: Prada de Conflent) waar hij later burgemeester werd. Door zijn echtgenote Sandra leerde hij vlot Catalaans. In Prades wordt verteld dat hij de Catalaanse cultuur een warm hart toedraagt. Hij steunde een vereniging die castells  bouwt,  dat zijn de  typische Catalaanse menselijke piramides, en andere volkse tradities.

Onder zijn burgemeesterschap financierde Prades ook een bressola, dat is een school waar uitsluitend in het Catalaans wordt onderwezen. Voor een goed begrip: we bevinden ons hier in het Frans gedeelte van Catalonië. Jean Castex zorgde er als burgemeester ook voor dat de inwoners van Prades de Zuid-Catalaanse TV konden ontvangen. Al een halve eeuw wordt jaarlijks in het stadje een Catalaanse zomeruniversiteit georganiseerd. De tussenkomsten gebeuren uitsluitend in het Catalaans en Jean Castex heeft meermaals de zomeruniversiteit in het Catalaans geopend.

Catalaanse politiek

In de gespannen sfeer langs Catalaans-Spaanse kant kom je snel tot de vraag hoe iemand als Castex, Franse politicus van sociaal-gaullistische signatuur, die de taal en cultuur van Catalonië een warm hart toedraagt, zich verhoudt tot de politieke situatie in Zuid-Catalonië.

Maar er kan geen twijfel bestaan over zijn oppositie tegen het onafhankelijkheidsstreven van Catalonië.

Yves Delcor, die Castex vervangt als burgemeester van Prades, werd er bij geroepen om het officieel antwoord te  formuleren: ‘Jean Castex is een liefhebber van de Catalaanse cultuur. Maar er kan geen twijfel bestaan over zijn oppositie tegen het onafhankelijkheidsstreven van Catalonië.’ En  Delcor voegt er aan toe: ‘Hij heeft geen enkele petitie getekend in verband met de politieke situatie in het Spaanse gedeelte van Catalonië.’

Spagaat

Maar de werkelijkheid is anders dan deze, mede door de diensten van de premier gekuiste versie. In 2017, daags na het Catalaans referendum, keurde de groepering van gemeenten Conflent Canigo, onder het voorzitterschap van Jean Castex, unaniem een motie  goed die, ‘het  Spaanse politiegeweld tegen Catalaanse kiezers’ veroordeelde. Castex, samen met alle burgemeesters, vond de situatie ‘onwaardig in een democratie’. Vervolgens drukten ze ‘hun solidariteit uit met het Catalaanse volk en hun verkozenen met wie ze samen een geschiedenis, een cultuur en een taal delen’. Op hetzelfde moment haastte president Macron zich om zijn volle steun aan Madrid te betuigen.

Verder zijn nog twee manifesten bekend, daterend uit april 2018 en oktober 2019, opgesteld door alle burgemeesters van het grensdepartement Pyrénées-Orientales, die de vrijlating van de Catalaanse politieke gevangenen vroegen. Castex weigerde toen beide teksten te ondertekenen.

Dienaar van de Republiek

Claude Ferrer, bekend als burgemeester van Prats-de-Mollo-la-Preste en voor zijn Catalaans engagement,  heeft het bij het rechte eind als hij verklaart over Castex: ‘Hij houdt van onze cultuur, en voor hem moet de democratie het laatste woord  in Zuid-Catalonië krijgen, maar hij blijft boven alles een dienaar van de Franse Republiek’.

Als een typisch product van de Ecole Normale d’administration, wordt hij bovendien als een koele technocraat gepercipieerd

In Parijs wordt Jean Castex niet gezien als een Catalaan, behalve om zijn provinciaalse look en accent aan te klagen. Als een typisch product van de Ecole Normale d’administration, wordt hij bovendien als een koele technocraat gepercipieerd, verkozen omdat hij zijn plaats kent in de schaduw van Macron.

De kans dat zo een figuur gevoelige dossiers bevriest onder druk van de jakobijnse centrale macht is reëel. Hij zal nochtans kleur moeten bekennen in zaken die te maken hebben met de regionale talen in Frankrijk, de plaats en rol van het Engels in het Frans hoger onderwijs. Maar ook als de revolte opnieuw aanwakkert in Zuid-Catalonië…

Ons kent ons

Het CV van de Franse premier herinnert er ons aan dat hij tussen 2005 en 2008 directeur was van het kabinet van de Franse minister van Volksgezondheid, vervolgens van de minister van Arbeid en tewerkstelling. De toenmalige ‘baas’ van Castex heette Xavier Bertrand, tegenwoordig op een zijspoor als voorzitter van de regio Hauts-de-France, vrij vertaald ‘de Franse Nederlanden’, maar warmlopend als kandidaat voor het gematigde rechtse kamp in concurrentie met Macron, voor de Franse presidentsverkiezingen van 2022.

zo is Xavier Bertrand de onverwachte verdediger van ‘Le Flamand occidental

Zoals Jean Castex  een liefhebber van de Catalaanse taal is, zo is Xavier Bertrand de onverwachte verdediger van ‘Le Flamand occidental’, het West-Vlaams dat hij, samen met het Picardisch, wil doen erkennen als regionale taal. Twee jaar geleden is door zijn tussenkomst door de regio Hauts-de-France een bedrag van 77 500  euro toegekend aan de vereniging ANVT. Deze letters staan voor de Akademie voor Nuuze Vlaemsche taele, die het West-Vlaams promoot als regionale taal in Frankrijk, in plaats van het Nederlands dat ze als ‘vreemde’ taal ervaart.

Bertrand heeft geen enkele band met Frans-Vlaanderen, laat staan met het West-Vlaams, maar past de Europese wetgeving inzake minderheidstalen gewoon toe. Dat Frankrijk deze minderheidstalen grotendeels kapot heeft gemaakt in de twee laatste eeuwen is voor hem een te verwaarlozen detail in de geschiedenis. Nu deze talen ongevaarlijk zijn geworden, oogt het goed op het blazoen van een politicus om zich als verdediger van een streektaal op te werpen. Wie weet moet premier Jean Castex binnenkort het dossier goedkeuren van zijn vriend Xavier Bertrand voor meer West-Vlaamsch en de schole.

Gepubliceerd

26.10.2020

Kernwoorden
Reacties

Oui au flamand mais quel flamand? Le cas de Bergues

La charte bilingue de l’Institut Régional de la Langue Flamande/ Akademie voor Nuuze Vlaemsche Taele (ANVT) ne fait pas l’unanimité, à en croire les nombreuses réactions à mon article sur Kaester/ Kaaster. Ces lecteurs me demandent mon avis sur les propositions concernant la bonne ville de Bergues pour laquelle l’ANVT suggère le nom de Bergen.

Groene Berg/ Bergam

Au temps où le territoire de Bergues avait l’aspect d’une presque île face à la mer, Winoc (640/650 -717), disciple de Bertin qui fonda l’abbaye de Saint-Omer, y établit un premier monastère sur une élévation appelée le Groene Berg ou Groenberg. Comme c’est souvent le cas, le site était certainement l’emplacement d’un culte païen à l’origine. Selon les sources : Gruono(m) Berg en 857. Les comtes de Flandre transformèrent petit à petit la ville en un solide bastion. En 944, une mention latine précise ad castrum quod dicunt BergamBergam, du germanique Berga qui signifie ‘Berg’ (mont, colline,). C’est donc ce Groene Berg, cette ‘colline verte’, qui est à l’origine du nom de la ville. L’aspect militaire de l’endroit est également exprimé par la dénomination Castrum Bergense ou camp (militaire) sur la colline.

Saint Winoc/ Sint Winok

La ville qui se développa autour du Groenberg prit pour protecteur Saint Winoc, comme il était coutume au temps de la christianisation, et devint Sint-Winoksbergen. Ce nom figure, avec ou sans la mention ‘sint/saint’, et sous différentes orthographes, sur les cartes de Flandre et des anciens Pays-Bas. La carte de Flandre de 1592 dessinée par Mathias Quad mentionne Winoxbergen, la carte des XVII provinces de Willem Blaeu (1617) Wynoxberge. Un nom un peu long pour nos cartographes qui utilisent également l’abréviation BerghenBerge ou Bergen. La carte de Flandre de Gerardus Mercator (1540) mentionne Berghen, de même que la très belle carte de l’évêché d’Ypres signée Joan Blaeu  Bergen (1662).

Ceci étant dit, le nom exact de Bergues restera Sint-Winoksbergen, en français Bergues-Saint-Winoc, jusqu’à la Révolution française. Preuve en est que les Révolutionnaires rebaptiseront Bergues-Saint-Winoc, Bergues-sur-Colme, ce qui n’aurait pas été nécessaire si le nom courant avait été Bergues/Bergen.

Sint-Winoksbergen

Conclusion: c’est une erreur de conclure qu’un nom abrégé pour de simples raisons pratiques puisse avoir pris la place du nom officiel d’une commune. Sint-Winoksbergen est le seul nom de Bergues connu dans les Pays-Bas historiques. C’est un nom qui situe la fondation de Bergues aux premiers temps de la christianisation de la région. C’est un nom qui rend unique cette belle ville de Flandre. Il évite les amalgames avec les autres Bergen en Europe : Bergen/ Mons dans le Hainaut, Bergen op Zoom aux Pays-Bas, Bergen en Hollande du nord, Bergen en Basse-Saxe, Bergen en Norvège, etc. Confusions et problèmes garantis à notre époque digitale.

La préconisation du Cercle Andries Steven pour le nom flamand de la ville de Bergues est donc Sint-Winoksbergen. Il serait également judicieux que la ville profite de l’occasion, si tel n’était pas encore le cas, pour valider son nom historique en français: Bergues-Saint-Winoc.

Wido Bourel

Vice-président du Cercle Andries Steven Kring

Auteur du livre Olla Vogala, histoire de langue des Flamands, en France et ailleurs paru aux éditions Yoran Embanner.

Gepubliceerd

25.10.2020

Kernwoorden
Reacties

Oui au flamand, mais quel flamand?

La signalétique bilingue Caëstre/ Kaester 

Je suis heureux de pouvoir vous parler ici de Caestre pour trois raisons: la première c’est que j’y ai vécu durant les vingt premières années de ma vie;  la seconde est que j’y ai lancé le premier cours de néerlandais (qui n’était pas un cours de Flamand occidental comme certains l’affirment aujourd’hui), cours qui fut plus tard pris en main  par mes successeurs Messieurs Jean-Paul Couché, aujourd’hui président de l’Institut Régionale de la Langue Flamande, et Jean-Charles Decoopman; la troisième, c’est que j’apprends par les journaux que Caëstre devient Kaester, maintenant que la commune adhère à la charte de la signalétique bilingue Oui au flamand.

La signalétique flamande: un monopole ?

Je trouve bizarre que tout ceci se fasse dans l’ombre, sans liens ni échanges avec les gens de Caestre, ni avec des spécialistes en toponymie. Il existe pourtant des spécialistes locaux qui connaissent la toponymie régionale, font des recherches dans les archives, et pourraient être consultés. La langue et la toponymie flamande ne constituent pas un monopole mais appartiennent à tous les Flamands, et celle de Caestre à tous les Castrois. J’ai moi-même travaillé avec le  regretté linguiste  Cyriel Moeyaert sur les registres paroissiaux de Caestre.  Il y a trois ans, j’ai publié les travaux de C. Moeyaert sur la toponymie locale. Mais tout ceci ne semble guère intéresser l’Institut de la Langue Régionale Flamande. Pourtant, ils connaissent ces publications et ils savent comment nous joindre.

La signalétique flamande: une farce ?

Sur quelles sources historiques l’Institut de la Langue Régionale Flamande se base t-il pour faire ses choix? Prenons l’exemple de Flêtre, village voisin de Caestre. Le choix de Vleeter, imposé par l’Institut de la Langue Régionale  Flamande, n’est étayé par aucune source connue. Les sources historiques mentionnent Fleterne (1072 et 1075), Vleterne (1284 et 1288). Les cartes du 16ième siècle, comme celle de l’Atlas Major  de Joan Blaeu datant de 1665, mentionnent  tout simplement Vleteren. La même  orthographe donc que celle des communes de Oost-Vleteren et West-Vleteren en Flandre occidentale. Il ne faut pas être membre d’une société savante pour le savoir : il suffit d’aller déguster une bière trappiste à West-Vleteren pour  savoir comment s’écrit Vleteren en Flamand occidental comme en néerlandais.

Même chose pour le village de Méteren quelques kilomètres plus loin : il n’y avait  rien d’autre à faire que d’enlever l’accent aigu du premier ‘e’. Méteren s’écrit donc Meteren et non pas Meeter en flamand/néerlandais. Meteren qui viendrait  du celte ‘matrona’,  est mentionné Meternes dans une source de 1158. Ensuite il y a unanimité pour l’orthographe Meteren sur toutes les cartes  de Flandre et des Pays-Bas historiques depuis le 15e siècle. Dans ces deux cas, la tradition orale ne peut l’emporter sur cinq siècles d’histoire. Il fallait donc choisir Meteren et Vleteren. La prononciation dialectale de ces deux noms ne modifie en rien leur écriture.

Je pourrais continuer et vous faire les mêmes commentaires sur les traductions de Herzeele, Sainte-Marie-Cappel, et j’en passe. Pourtant, la toponymie est une science sérieuse. Avec les choix de l’Institut de la Langue Régionale Flamande, la signalétique bilingue de notre Flandre tourne trop souvent à la farce.

La signalétique flamande appliquée: Caester, Kaester ou Kaaster

J’ai conservé Caëstre, le village de ma jeunesse, pour la fin. 

Si l’Institut fait le choix de noms historiques pour la signalétique bilingue, il se doit d’utiliser les noms retrouvés dans les archives, sur les cartes, etc. Pour Caestre on a théoriquement le choix de toute une série de noms attestés historiquement. Je vous en donne une liste qui n’est pas exhaustive: Castris (1174), Castre (1188), Caestere (1328), et Caester sur la célèbre carte de Mercator (1540). C’est donc Caester qui aurait pu être choisi sur base des sources existantes.

Si l’Institut donne priorité à la linguistique plus qu’à l’histoire, alors il se devait de faire le choix de Kaaster et non pas de Kaester. ‘Kaaster’ pour éviter une orthographe archaïque et faire le lien entre le flamand occidental et sa version moderne qui est le néerlandais.  

Conclusion: Le choix de Kaester est révélateur car il montre le manque de rigueur scientifique dans les choix des tenants de la charte ‘Oui au flamand’. Kaester, ce n’est pas une orthographe attestée par les sources et, linguistiquement, c’est l’orthographe archaïque de Kaaster en flamand/néerlandais d’aujourd’hui.

Mon village s’appelle KAASTER!

Wido Bourel

Vice-président du Cercle Andries Steven Kring
Auteur du livre Olla Vogala, histoire de la langue des Flamands, en France et ailleurs paru aux édtions Yoran Embanner

Gepubliceerd

23.10.2020

Kernwoorden
Reacties