Marten Heida, jarenlang actief in de Vereniging / Stichting Zannekin en in het ANV, is op 30 mei van ons heengegaan. Een jaar geleden vierden wij nog zijn 90e verjaardag, samen met zijn familie en vrienden uit Nederland en Vlaanderen. Heit, als trotse Friese stamvader, overschouwde rustig het gebeuren en zei dat het goed was geweest.
Marten Heida werd op 6 februari 1929 als boerenzoon geboren in het Friese Echten. Thuis was de moedertaal Fries. Maar op school en in de kerk weerklonk de tale Kanaäns. Zo noemde men het Nederlands in gereformeerde gezinnen. Hierdoor verstond hij perfect het spanningsveld tussen de Frans-Vlaamse streektaal en het Nederlands, na drie eeuwen scheiding.
Tussen de schaarse boeken van zijn grootouders ontdekte Marten De Leeuw van Vlaanderen. Het lezen van Hendrik Conscience maakte hem nieuwsgierig naar Vlaanderen en zijn geschiedenis. Zijn moeder vertelde hem vaak over de geschiedenis van de Reformatie en over de opstand van de geuzen in de Westhoek. “Toen waren er in Frans-Vlaanderen meer gereformeerden dan in Nederland”, merkte Marten fijntjes op.
Door zijn benoeming als onderwijzer woonde Marten achtereenvolgens in Groningen, Friesland, Drenthe. In 1961 kwam hij in het Zeeuws-Vlaamse Zaamslag terecht als hoofd van de gereformeerde lagere school. Later verhuisde hij nog eens naar het Gelderse Veenendaal.
Zaamslag was voor Marten een uitstekende uitvalsbasis om Frans-Vlaanderen te ontdekken. Hij leerde er Frans-Vlamingen kennen en ook de mensen rond het Komitee voor Frans-Vlaanderen: André Demedts, Luc Verbeke, Jozef Deleu.
Over zijn eerste bezoeken aan Frans-Vlaanderen maakte hij twee diareportages met bijbehorende aantekeningen. Ooit gaf hij me die documentatie cadeau met de woorden: “Mijn omgeving toont hier geen interesse voor. Ze zijn voor jou, doe er iets mee.”
Het lijfblad van de gereformeerden was begin jaren zestig het Gereformeerd Gezindsblad, het latere Nederlands Dagblad. Hoofdredacteur en Tweede Kamerlid Piet Jongeling was een van de weinige Nederlandse politici met belangstelling voor de Franse Nederlanden. 25 jaar lang nam Marten het op zich om in deze krant o.m. over Frans-Vlaanderen te publiceren. Zijn eerste artikel, over de Duinkerkse dichter Michiel de Swaen, verscheen in februari 1968.
De vlotte pen en diplomatische gaven van Marten werden ook in het verenigingsleven opgemerkt. In het Algemeen-Nederlands Verbond vervulde hij van 1979 t.m 1985 de functie van algemeen secretaris en hij was van 1979 t/m 1994 redacteur van Neerlandia.
Bij de stichting Zannekin werd hij bestuurslid, en van 1989 tot 2003 voorzitter. In die periode legde Zannekin zich niet alleen op de Franse Nederlanden toe, maar ook op de Duitse grensgebieden, Luxemburg en het Walenland.
Marten stond mee aan de wieg van het jaarboek De Nederlanden ‘extra muros’. De originele kijk van Marten Heida op de Nederlanden blijft levend en inspirerend in de 42 jaargang van dit jaarboek.
Lees dit artikel ook in Neerlandia, op blz. 15 https://drive.google.com/file/d/1N20BWT9pRhg31aSdyq5Wgw9AZx3bMUBQ/view
13.10.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/noordpene-een-vlaamse-herinneringsplek-in-frankrijk/
In deze reeks over controversiële monumenten, brengt Wido Bourel u, na Bretagne, naar Frans-Vlaanderen.
Aan de voet van de Kasselberg, op de grens tussen Noordpene en het zusterdorpje Zuidpene, tref je een obelisk. Hij herinnert aan de Slag aan de Pene van 10 april 1677. Deze slag, ook slag bij Kassel genoemd, bleek beslissend voor de annexatie van Frans-Vlaanderen bij Frankrijk. Makkelijke wandelwegen leiden je door het landschap waar de strijd werd geleverd, met een mooi zicht op de Kasselberg. Een traditie: jaarlijks, in april, wordt de slag herdacht met een Zwijgende Voettocht door het slagveld.
De bescheiden obelisk werd in 1865 ingewijd. Een grote persoonlijkheid van toen, E. H. Dehaene, had in niet mis te verstane woorden protest aangetekend: ‘Is het aan ons om onze nederlaag te vieren? Moeten we onze voorouders vergeten? En deze, zouden zij geen reden hebben om verbaasd te zijn als ze ons zagen dansen op hun botten en hun schaamte bezingen’ Het werd dus meer als een herdenkings- dan als een overwinningsmonument bedoeld in de aanloop naar de 200-ste verjaardag van de slag.
Aanleiding tot de slag waren de Franse militaire voorbereidingen om de stad Sint-Omaars in te nemen. De stad werd sterk verdedigd door een Spaans-Nederlands garnizoen van 2.000 infanteriesoldaten, bijgestaan door een omvangrijke stedelijke militie. De omliggende moerassen rond Sint-Omaars alsook slechte weersomstandigheden deden de Franse aanvaller aanvankelijk twijfelen om de stad meteen aan te vallen.
Om de verdedigers van de stad te ontzetten, marcheerde een Nederlands coalitieleger, 40 bataljons en 20.000 infanteriesoldaten sterk, richting Sint-Omaars. Dit leger was samengesteld uit troepen uit de Spaanse Nederlanden en de Republiek der Verenigde Nederlanden, onder leiding van Willem III, Prins van Oranje.
Een foute inschatting
De Nederlanders schatten de aanwezige Franse troepen van Lodewijk XIV op 14.000 manschappen. Terwijl zij in werkelijkheid met 25.000 waren, 16.000 infanteristen en 9.000 ruiters. Een foute inschatting dus.
De twee kampen bestreden elkaar aan de Penebeek, op 15 km van Sint-Omaars. De slag was hevig en kon op bepaalde momenten alle kanten uit. Uiteindelijk verloor de Nederlandse coalitie de strijd, vooral door gebrek aan kennis van het terrein. Aan beide zijden vielen samen 4.200 doden en 7.000 gewonden. De verliezen waren het grootst aan de zijde van de Nederlandse coalitie.
Voor de plaatselijke bevolking betekenden deze gebeurtenissen een ware rampspoed. Vernielingen en ellende waren het lot van alle gemeenten tussen Noordpene en Sint-Omaars. In een document uit die tijd leest men dat het voor de inwoners ‘niet meer te beschrijven is wat ze verloren, aangezien ze gewoon alle bezittingen kwijt zijn. De meeste inwoners zijn gevlucht en wie bleef is overleden of ziek.’
Na de strijd trokken de Franse troepen naar het belegerde Sint-Omaars om er de aanvallers bij te staan. Op 20 april, tien dagen na de Slag aan de Pene, gaf het garnizoen van Sint-Omaars zich over. Het had tevergeefs op versterking van Willem van Oranje gewacht. Een eervolle aftocht werd hen gegund en alle manschappen verlieten ordentelijk de stad.
klaar om te schieten
De inwoners van Sint-Omaars waren berucht voor hun anti-Franse houding. Elk jaar, aan de vooravond van Sint-Andries (30 november), vierden zij de herovering van de stad op de Fransen in 1488. Telkens werden acht kanonsalvo’s afgevuurd in de richting van de vijand. In 1677 werd deze traditie meteen afgeschaft door de Franse bezetter. Het wantrouwen was blijkbaar zo groot dat de Fransen drie kanonnen voor het stadhuis plaatsten, klaar om te schieten. Deze kanonnen bleven ter plekke tot kort voor de Franse revolutie.
De gevolgen van deze nederlaag werden bezegeld tijdens de vredesgesprekken tussen de Fransen en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in Nijmegen. Ze vonden plaats tussen augustus 1678 en oktober 1679. Toen werd onder meer vastgelegd welke gebieden wij aan Frankrijk verloren. Een omvangrijke lijst. In alfabetische volgorde: Ariën-aan-de-Leie, Belle, Kamerijk, Ieper, Kassel, Menen, Poperinge, Sint-Omaars, Veurne, Waasten en Wervik. En bovendien de Henegouwse steden: Bavay, Bouchin, Condé, Maubeuge, St Ghislain.
Na de Vrede van Rijswijk in 1697 en die van Utrecht in 1713, zal Lodewijk XIV uiteindelijk een toontje lager moeten zingen. Alhoewel de Franse arrogantie bleef, samengevat met de woorden van de Franse onderhandelaar Melchior de Polignac, aan het adres van de Nederlanders: ‘Nous traiterons sur vous, chez vous, sans vous’. (We gaan onderhandelen over jullie, bij jullie, zonder jullie). De Vrede van Rijswijk ontnam Lodewijk zijn bloedige veroveringen sinds 1678. Met de Vrede van Utrecht moesten de Fransen Vlaams gebied teruggeven. Na 35 jaar kwamen de steden, Poperinge, Lo, Roeselare, Komen, Waasten, Wervik en Menen opnieuw bij de Zuidelijke Nederlanden. De overige Vlaamse gebieden blijven tot vandaag Franse grondgebied.
Wie meer wil weten over de Slag aan de Pene moet beslist het museum van de slag
een machtsspel tussen zusters en broers
in Noordpene bezoeken. Enkele dagen geleden opende daar een nieuwe tentoonstelling in een Versailles-aandoend decorum. Die kadert de Slag aan de Pene binnen de toenmalige Europese context. Op grote, genealogische borden lees men — in de twee talen – wie met wie verwant was. Het valt op dat de geschiedenis van de machtigen der aarde van toen ook een Europese familiegeschiedenis was. Nog meer valt het op dat deze oorlogen een machtsspel tussen zusters en broers, schoonzusters en zwagers, neven en nichten waren, ten koste van het volk.
Men kan er een maquette van de slag bewonderen en het boek kopen over de context, feiten en gevolgen. Een rondleiding in de eigen taal kan (op afspraak in deze coronatijden). Gids Philippe Ducourant ontvangt u graag in het Nederlands. Verantwoordelijke Jocelyne Willencourt gidst zelfs in het Frans-Vlaams van de streek. Op het aanpalende oude kerkhof zijn twee merkwaardige Frans-Vlamingen begraven: de Vlaamse volksverteller Jan-Baptist van Grevelynghe (1767-1842), bijgenaamd Tisje-Tasje, een emblematische figuur van het Vlaamse volksleven. Ook de voorman, schrijver en filoloog Lodewijk de Baecker (1814-1896) ligt er begraven. Op zijn graf lees je het opschrift: Trouw aan de Nederlandse Gedachte.
29.09.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/op-de-schouders-van-een-reus/
‘Zoveel mooie herinneringen. Cyriel Moeyaert was een reus die ontzettend veel gegeven heeft’. Dat was de eerste, spontane reactie van gewezen minister-president Geert Bourgeois, oud-leerling en vriend van Cyriel Moeyaert, bij het nieuws van diens overlijden. In mei jongstleden vierde Cyriel Moeyaert nog kranig zijn 100ste verjaardag en ontving hij, meer dan verdiend, de Orde van de Vlaamse Leeuw. In veel opzichten was hij een reus voor Vlaanderen: een taalliefhebber, priester, uitstekende leraar en een wandelende encyclopedie. Een klein portret.
Ik herinner me nog alsof het gisteren was: mijn eerste ontmoeting met Cyriel Moeyaert. Ik leerde toen Nederlands op een vrije cursus in Steenvoorde. Op een dag verscheen eerwaarde heer Moeyaert, een voor zijn tijd en in mijn ogen moderne pastoor. Hij kwam er op bezoek met een kleine delegatie van het Komitee voor Frans-Vlaanderen, vereniging die deze opleiding Nederlands mogelijk maakte. Een kleine, kwieke, vriendelijke, radicaal Vlaamsgezinde man. Vol lof voor onze schamele pogingen om twee woorden Nederlands uit te spreken. Het klikte meteen tussen ons. Want Cyriel bezat het talent en het geduld van de goede pedagoog: altijd aanmoedigend, nooit bestraffend en steeds met nieuwe inzichten.
Cyriel woonde toen in Ieper. Als Frans-Vlaming was je er onmiddellijk vriend aan huis. Ik mocht er rustig en vrij mijn gang gaan tussen de vele boeken, documenten en fotomateriaal. Een waar documentatiecentrum voor Frans-Vlamingen op zoek naar hun wortels en hun taal. Cyriel wist de gevonden informatie steeds met parate kennis samen te bespreken en waar nodig aan te vullen of te verbeteren. Ik ging steevast naar huis met een karrenvracht aan boeken en een berg fotokopieën, zijn specialiteit. En Cyriel was er als de kippen bij om een week later kritische vragen te stellen over wat ik had geleerd: wat heb je deze week gelezen en wat heb je onthouden?
Liefst van al begaf hij zich te velde tussen de mensen
De vele boeken betekenden nog niet dat Cyriel een kamergeleerde was. Hij hield zich niet alleen bezig met opzoekingen in archieven en bibliotheken. Liefst van al begaf hij zich te velde tussen de mensen: daar was hij gelukkig. Steeds op zoek, naar een mens, een boek, een oud document, een opschrift, een uitdrukking, een woord… die het verschil maakten. En dat ‘de duivel in de details zit’ heb ik van Cyriel Moeyaert geleerd. Sporen van een Vlaams en Nederlands verleden in de Nederlanden in Frankrijk. De lijst van stukken uit ons cultuurpatrimonium die hij wist terug te vinden en van de ondergang te redden is eindeloos.
Met en in Frans-Vlaanderen kwam zijn eruditie inzake de Nederlandse taal tot een hoogtepunt. Als pedagoog was hij in West-Vlaanderen de militant voor het algemeen Nederlands en de eerste ABN kernen. Met zijn vriend Dr. Piet C. Paardekooper schreef hij een ABN spraakkunst. Een spraakkunst die een bestseller werd, met een twaalftal herdrukken. Stel je voor.
Met deze taalkundigheid ging Cyriel in mijn geboortestreek steeds de boer op, noteerde bij elk bezoek woorden en uitdrukkingen, publiceerde erover, ging als het moest in de clinch met de redactie van de dikke Van Dale om een oud Nederlands woord opnieuw in de actualiteit te brengen. Ik herinner me zo een namiddag in Kaaster, waar ik toen woonde, samen op woordenoogst bij mijn Frans-Vlaams sprekende familie en dorpsgenoten.
Hij voerde ook gretig mee actie om oude Vlaamse toponiemen te doen herleven
Cyriel kon als geen ander iemand zijn verhaal laten vertellen in de taal van de streek en er nieuwe taalkundige vondsten uit distilleren. De oogst van toen ken ik nog uit mijn hoofd: stouthals, een middeleeuws woord voor waaghals; minnewuf voor vroedvrouw; egetatse, een oud-Germaans woord voor hagedis. Deze woorden en nog veel andere verzamelde hij later in zijn onvolprezen Woordenboek van het Frans-Vlaams en bijlagen, zijn opus magnum. Hij voerde ook gretig mee actie om oude Vlaamse toponiemen te doen herleven en Nederlandstalige borden in Frans-Vlaanderen te plaatsen. Wie vandaag Frans-Vlaanderen bezoekt, kan er niet naast kijken: overal hangen zwart-gele naamborden op huizen en gebouwen.
Nog opgeleid in de geest van Rodenbach aan het Klein Seminarie van Roeselare behoorde Cyriel Moeyaert tot de bijna verdwenen generatie vurig Vlaamsgezinde priester-leraars, trouw aan de Nederlandse Gedachte.
Als priester en taalkundige heeft Cyriel Moeyaert een lang, goedgevuld en gelukkig leven gehad. Hij was een voorbeeld van belangeloze inzet en toewijding. Een bezige bij, steeds in de weer en met aandacht voor vele kleine dingen. Niets was hem te veel om Frans-Vlaanderen met raad en daad te helpen. Kranig — en ook wel eens koppig — als hij was stond hij zo lang het kon op zijn zelfstandigheid in zijn huis in Sint-Jan-ter- Biezen. Tot in zijn laatste dagen bleef hij geestelijk alert en actief met studeren, lezen en schrijven.
Voor een gezond leven is het belangrijk dat je veel plannen hebt
Op de vraag van Kerknet wat zijn recept was om oud te worden antwoordde hij: ‘Eigenlijk heb ik geen echt recept, maar ik ben altijd met veel bezig geweest. Ik heb ook altijd veel gelezen. Voor een gezond leven is het belangrijk dat je veel plannen hebt, anders wordt je leven passief’.
Geert Bourgeois noemt Cyriel Moeyaert terecht een reus die veel gaf aan de gemeenschap. Een oude, middeleeuwse wijsheid houdt ons voor op de schouders van zo een reus te klimmen om verder te kunnen zien dan anderen.
28.09.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/een-frans-vlaamse-stem-met-gezag/
De Frans-Vlaming Damien Top is als tenor een bekende naam in muzikaal Frankrijk. Naast zanger is hij actief als dirigent, musicoloog en componist met een hart voor hedendaagse klassieke muziek. Top is ook organisator van culturele evenementen en voorzitter van een resem verenigingen.
Van de Andries Stevenkring, de jongste in de reeks, is hij de voorzitter. De Andries Stevenkring heeft als doel de Nederlandse taal en cultuur in Frans-Vlaanderen te bevorderen. Een stem met gezag om het eens te hebben over de actualiteit van de Nederlandse taal in Frans-Vlaanderen. Wido Bourel sprak met hem.
Hoe is uw interesse voor de Nederlandse taal en cultuur gegroeid?
Top: ‘Ik ben cultureel in een Vlaams milieu geboren en getogen. Maar mijn bewuste verankering met de noordelijke culturen kreeg vorm rond mijn dertigste. Het begon met mijn belangstelling voor genealogie en geschiedenis. Vervolgens met mijn passie voor de Frans-Vlaamse componist Albert Roussel uit Torkonje (Tourcoing). Via deze weg groeide mijn interesse voor de Vlaamse en noordelijke componisten, schilders en kunstenaars.’
En thuis?
‘Mijn grootvader leerde pas Frans in de scholen van de Franse Republiek. De thuistaal van mijn vader was het West-Vlaams. Hij leerde ook Nederlands in Kassel in de jaren 1980 op de vrije cursussen georganiseerd door het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Thuis was er dus zeker interesse voor de Nederlandse taal.’
Bij de aanvang van dit schooljaar spreekt men over de sluiting van vijf opleidingen West-Vlaams in de Frans-Vlaamse scholen.
‘200 leerlingen in het lager en secundair onderwijs kregen één uur les West-Vlaams per week. De docent, Frederic Devos, ging op het eind van vorig schooljaar met pensioen. Een opvolger werd niet benoemd.
Volgens de verdedigers van het West-Vlaams bestond er geen interesse vanwege de overheid.
Volgens de onderwijsinstanties waren er geen kandidaten. Volgens de verdedigers van het West-Vlaams bestond er geen interesse vanwege de overheid. Hoe dan ook: voorlopig geen initiatie West-Vlaams meer in Buysscheure, Noordpeene, Ochtezeele, Wormhout en Volckerinckhove.’
U zei West-Vlaams. Geen Nederlands dus?
‘Lessen West-Vlaams inderdaad, gegeven buiten het referentiekader van het Nederlands. En dat is jammer. Ik zag onlangs een interview met ouders van deze leerlingen. Vol goede bedoelingen, dat wel. Maar ze bleken niet eens op de hoogte van de banden tussen het West-Vlaams en het Nederlands. Of dit bewust wordt verzwegen tijdens die opleidingen? Ik heb zo mijn idee.
Als troost begroet ik evenwel de opening van een ludieke opleiding Nederlands in Wormhout voor de leeftijd van 8 tot 11 jaar. Hier gaat het om een opleiding Nederlands.’
Men spreekt veel over het West-Vlaams, weinig over het Nederlands.
‘De zwanenzang van het West-Vlaams kan sentimenteel op meer weerklank rekenen. Begrijpelijk. Maar het perspectief wordt hierdoor serieus vervalst.
Ze zijn nochtans met meer dan 20 000, de leerlingen en studenten die Nederlands leren. Vergelijk eens met de opleidingen West-Vlaams: geen duizend leerlingen. Een overgrote maar discrete meerderheid kiest dus voor het Nederlands. Er verschijnt wel eens nieuws over de Nederlandse opleidingen in de pers. Maar dit weegt niet op tegen de luidruchtige aanhangers van het West-Vlaams.
Men spreekt veel over tweetalige scholen vanaf de kleuterklas. Waar staat men in Frans-Vlaanderen?
‘De efficiëntie van deze methode is pedagogisch bewezen. En ook succesvol in de Elzas en in Baskenland. Uiteraard moet je niet rekenen op het Frans onderwijs om dit in Frans-Vlaanderen te helpen implementeren.
één tweetalig experiment in 2019
Wel is men met één tweetalig experiment in 2019 in de Alain Savary kleuterschool van Rosendael gestart. Ik heb geen zicht op de resultaten tot nu toe maar dit geeft toch een beetje hoop.’
Ik las in de Vlaamse kranten dat 647 Franse leerlingen les volgen in Vlaanderen waarvan 131 in de Westhoek. Er is toch een behoefte?
‘De groei is opvallend. Bedenk dat het hier gaat om individuele initiatieven van ouders, tegen de stroom in, en zonder de hulp van wie dan ook. Ze willen te allen prijze hun kinderen Nederlands laten leren. Al moeten sommigen hiervoor dagelijks vele kilometers rijden. In De Kleine Prins, de lagere school van het grensdorp Abele, heeft één leerling op drie de Franse nationaliteit. Frans-Vlaamse ouders worden meer en meer bewust van het feit dat hun kinderen de standaardtaal moeten leren.’
Hoe zit dat nu met die kleine oorlog tussen het West-Vlaams en het Nederlands?
‘Deze guerrilla is even kunstmatig als politiek van aard. Het is een aberratie te doen geloven dat het West-Vlaams een andere taal is dan – en geen verwantschap heeft met – het Nederlands. Maar dit gebeurt wel. Sommigen gaan zo ver dat ze wetenschappelijk werk naar hun hand zetten om hun gelijk te halen. Het zegt veel over de bedoelingen van de “daders”. Hun publiek weet meestal niet beter, en wordt misleid.’
Cultuurtaal en dialect zelfde strijd?
‘Het is een aberratie het Nederlands als “vreemd” te beschouwen wegens een van zijn dialecten. Zoals het nonsens is te verklaren dat het Nederlands nooit de schrijftaal van Frans-Vlaanderen is geweest. Ook een dialect heeft de standaardtaal nodig om zich te herbronnen. Vooral als het zo geïsoleerd is geraakt zoals in Frans-Vlaanderen.
Het onderwijs van het Nederlands is de toekomst
Het West-Vlaams in Frans-Vlaanderen is op sterven na dood. Het onderwijs van het Nederlands is de toekomst en de streektaal moet en kan aandacht krijgen binnen deze opleidingen. Vandaar het credo bij de Andries Stevenkring : tussen het Nederlands en zijn dialecten valt er geen oorlog te voeren maar samen te werken…’
De superregio Hauts-de-France steunt het West-Vlaams, het Noordendepartement steunt het Nederlands. Kafka in Frans-Vlaanderen?
‘Inderdaad, dat is de tragikomedie die zich momenteel afspeelt. Het wordt dringend tijd dat deskundigen de voorzitter van de regio Hauts-de-France, Xavier Bertrand, vertellen hoe de vork echt in de steel zit. De man sponsort het West-Vlaams en het Picardisch, om politieke doeleinden, in het kader van de wetgeving op de regionale talen. Hij spreekt uiteraard geen woord West-Vlaams, is ook niet uit Frans-Vlaanderen afkomstig. Er is een dringende behoefte aan een ronde tafel tussen de regio Hauts-de-France en Vlaamse en Nederlandse universitairen en taalkundigen.’
In de Elzas wordt alle hoop gesteld op tweetalige onderwijsexperimenten. Is dat ook de toekomst voor Frans-Vlaanderen?
‘Op 2 oktober organiseert de Frans-Vlaamse vereniging Zannekin in Rexpoede een ronde tafel over tweetalig onderwijs met getuigenissen van leerlingen en ouders die hun kinderen in West-Vlaanderen naar school sturen. Gasten van de avond zijn inderdaad twee Elzassers, Jean Peter en Pascale Lux. Ze zullen spreken over hun ervaringen met de tweetalige ABCM school van Hagenau.
een taalbad Nederlands nemen over de schreve
Tweetalig onderwijs is een droom. In afwachting kunnen jonge Frans-Vlamingen een taalbad Nederlands nemen over de schreve. Daarom is het wenselijk dat onderwijsmensen uit West-Vlaanderen, alsook een vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties deze bijeenkomst in Rexpoede bijwonen.’
Ik hoor wel eens zeggen: ‘Een beetje Vlaamsch leren voldoet om te werken over de grens en het Nederlands is er van geen nut’.
‘Het is inderdaad een van de vele dwaasheden die men verspreidt. Soms wordt dit ook gevoed door het West-Vlaamse bedrijfsleven zelf dat tot alles bereid is om aan personeel te komen. Ik begrijp hun noden wel, maar verstandig is het niet.
De West-Vlaamse bedrijven en werkagentschappen weten beter: dat ze er dan ook naar handelen. Het is hun plicht de Frans-Vlamingen te vertellen dat het beter is Nederlands te studeren. Met het dialect zoals het nu wordt aangeleerd ben je, eens voorbij Ieper en Veurne, al niet meer verstaanbaar. Deze bedrijven zouden als eersten tweetalige Frans-Vlamingen kunnen gebruiken.’
20.09.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/het-geheim-militair-akkoord-tussen-belgie-en-frankrijk-van-1920/
100 jaar geleden, op 7 september 1920, ondertekenden België en Frankrijk een geheim militair akkoord. Het akkoord hield in dat België Frankrijk militair zou ondersteunen in geval van een defensief conflict met Duitsland. De sfeer van geheimzinnigheid maakte het politiek zeer controversieel. Zelfs de koning zou niet op de hoogte zijn geweest van de ware toedracht. De Vlaamse Beweging van toen was een hevige tegenstander van dit akkoord. Het verzet hiertegen kreeg de naam ‘los van Frankrijk actie’ en zou de Belgische politiek jarenlang bezighouden.
Na Wereldoorlog I nam Frankrijk het voortouw om eeuwige vijand Duitsland te wurgen met het Verdrag van Versailles. De Franse militairen, maarschalk Foch voorop, stelden de annexatie van het Rijnland en het Saarland bij Frankrijk voor. De Franse politiek, belichaamd door Raymond Poincaré, kon zich ook terugvinden in een zogenaamd ‘milder’ voorstel: het oprichten van een onafhankelijke Rijnlandse bufferstaat, officieel onder controle van de Volkenbond, maar in de hoofden van de Franse jakobijnen, als vazal van Frankrijk.
“De Britten, hierin gesteund door de Amerikanen, waren het daar niet mee eens.”
Welk plan ook, de Rijn als natuurlijke grens, eeuwige droom van de Franse koningen, bleef de ware motor van de Franse ambities. De Britten, hierin gesteund door de Amerikanen, waren het daar niet mee eens. Ze stonden een niet provocerende, uitdovende bezetting voor, met een duur van 15 jaar. Uiteindelijk werd deze laatste oplossing, ondanks vele Franse tegensputteringen, officieel weerhouden.
Een andere betwistbare Franse interpretatie van het verdrag van Versailles vormde de controle op de Luxemburgische Wilhelmsbahn, het spoorwegnet van het Groothertogdom Luxemburg. Frankrijk wou kost wat kost het Luxemburgse spoorwegnet onder zijn toezicht krijgen. Deze verbinding tussen Lotharingen en Duitsland werd door de Fransen als van strategisch belang voorgesteld.
De toenemende Franse druk was groot maar België voelde er niets voor om dit te accepteren. Er was stilaan sprake van een Franse omsingelingsbeweging rond België. Het idee van een nieuwe Rijnlandse staat kon deze omsingeling alleen maar erger maken. Dit kon de onafhankelijkheid van het land in gevaar brengen. Frankrijk was wel een bevriende natie voor de francofonen en andere fransdollen in dit land. Maar de regering was toch op haar hoede en trachtte elk Frans voorstel af te remmen. Ze moest rekening houden met de toenemende druk van de Vlaamse publieke opinie.
Met zijn neutraal statuut was België in de naoorlogse onderhandelingen slecht geplaatst om zijn belangen te verdedigen. Brussel wou daarom van zijn neutraliteitspositie af en zocht steun. Omgekeerd drong Frankrijk aan op het fiat van België om de controle op de Luxemburgse spoorwegen mogelijk te maken.
Maar de weigerachtigheid van de Britten om de Franse plannen in het bezette Rijnland te steunen maakte dat Frankrijk plots bereid was alle eisen inzake Luxemburg te laten varen in ruil voor een militair akkoord met België. Na allerlei geheimgehouden diplomatische bochten slaagde de liberale minister van buitenlandse zaken Paul Hymans erin op 7 september 1920 een akkoord rond te krijgen voor militaire samenwerking in ruil voor het begraven van de controle op de Luxemburgse spoorwegen.
“Het akkoord werd enkel gesteund door de liberale partij, een handvol socialistische wallinganten en het Comité de Politique Nationale (CPN)”
In eigen land werd dit slecht onthaald. Het akkoord werd enkel gesteund door de liberale partij, een handvol socialistische wallinganten en het Comité de Politique Nationale (CPN), een radicale drukkingsgroep rond Pierre Nothomb. Het gesloten akkoord was zogezegd defensief, in geval van een Duitse agressie. Maar het Franse revanchisme had andere plannen voor ogen. Het wou het industrieel hart van Duitsland in een ijzeren militaire handgreep houden en voor eigen economische doeleinden exploiteren.
De Vlaamse beweging met zijn vele Vlaamse oud-strijdersverenigingen, zag in dit geheim militair akkoord een groot gevaar. De Franse invloed in België zouden nog groter worden. Er was stilaan sprake van België als een Frans protectoraat. Het verzet tegen deze politiek leidde tot een hevige strijd die de Vlaamse beweging meer dan een decennium zou bezighouden: de Los van Frankrijk actie. Het maakte de mooie journalistieke dagen van opkomende figuren als Ward Hermans. Hij slaagde er toen in, aldus zijn biograaf Guido Provoost, om het Vlaamse vraagstuk te internationaliseren door een juiste voorlichting over de Vlaamse zaak in het buitenland.
Het geheim militair akkoord tussen België en Frankrijk vond onmiddellijke toepassing in het sturen van meer Belgische bezettingstroepen in Duitsland, als versterking van de Franse bezettingsmacht.
“Veel soldaten, gedwongen om het leger te verlaten, organiseerden zich in Freikorpsen”
In Duitsland zelf heerste chaos en een revolutionaire sfeer. Terwijl de Reichswehr, normaal 350.000 man sterk, van de geallieerden moest afbouwen tot 100.000 manschappen. Veel soldaten, gedwongen om het leger te verlaten, organiseerden zich in Freikorpsen. Ze werden overal ingezet om de rode opstanden te bestrijden.
Op 13 maart 1920 bezette het Freikorps Ehrhart met 8.000 manschappen de regeringswijk in Berlijn. Deze poging tot staatsgreep, in de geschiedenisboeken bekend als Kapp-Putsch, mislukte mede door een algemene staking die miljoenen arbeiders mobiliseerde. Deze staking werd prompt gevolgd door een gewelddadige communistische opstand. De situatie liep uit de hand. Rode arbeiders namen de macht over in grote steden als Dortmund en Essen. Om de orde te herstellen werd de Reichswehr ingezet, ondanks de verbodsbepalingen van de geallieerden die van het Ruhrgebied een gedemilitariseerde zone hadden gemaakt.
Dit waren voor Frankrijk ideale gelegenheden om militair nog verder in te grijpen. Ook andere incidenten, zoals het niet tijdig betalen van herstelbetalingen, de niet levering van materialen enz. waren aanleidingen om de militaire bezetting nog te verstrengen. Telkens weer moest België soldaten mee inzetten en werd zo in het revanchistisch Frans politiek spel meegesleurd.
‘Los van Frankrijk’
De agressieve politiek van Frankrijk zou milderen na de overwinning van de Franse linkse partijen in 1924. Het was het begin van een voorzichtige Frans-Duitse toenadering; het einde van de bezetting van de Ruhr kwam in 1925. De terugtrekking uit het Rijnland volgde in 1929 en 1930. Tussen 1935 en 1937 voerde de Vlaamse vereniging van Oud-strijders (VOS) een luidruchtige ‘Los van Frankrijk’ die op de steun van de hele Vlaamse Beweging kon rekenen. Uiteindelijk zou België in 1936 opnieuw neutraal worden.
07.09.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/cultuur-in-haar-onderbroek/
‘Wenn ich das Wort Kultur höre, entsichere ich meine Browning’. Als ik het woord cultuur hoor trek ik min pistool. Dit citaat meestal, maar foutief, toegewezen aan Josef Goebbels, komt in werkelijkheid uit het theaterstuk Schlageter van de nationaalsocialistische theaterschrijver Hanns Johst. Daar dacht ik even aan bij het lezen van het stuk van Johan Sanctorum: ‘De Vlaamse cultuursector: al zes maanden dicht en nog geen seconde gemist.’
Bij de eerste pogingen tot doorstart van de cultuursector konden wij, dankzij de VRT, acteur Jonas van Thielen bewonderen, declamererend uit de Leeuw van Vlaanderen in zijn slecht opgetrokken onderbroek. Lamme Goedzak in de rol van Jan Breydel. Het belachelijk maken van de Vlaamse geschiedenis en het ontleden voor dummies van de zgn. Vlaamse mythes is een verplicht nummer in bepaalde Vlaamse politiek correcte milieus.
Niet de Walen en niet de Brusselaars: deze zelfkastijding is Vlaams, de nieuwe Franskiljons zeg maar. Ik voorspel dat men binnenkort zal eisen dat de Vlaamse leeuw, zoals de Pieten van de Sint, niet meer zwart mag zijn wegens foute kleur en fout gedrag duizend jaar geleden.
De cultuursector, dat zijn eerst en vooral talloze amateurs en vrijwilligers
Zijn die militante cultuurgoeroes representatief voor de 80.000 mensen in de sector? De cultuursector, dat zijn eerst en vooral talloze amateurs en vrijwilligers, jong en oud, die samen zingen, samen muziek maken, samen dansen, samen optreden. Het is ook het rijke Vlaamse verenigingsleven, de podiumkunsten, de technieken, het materiaal, de horeca, enz., enz. Ik heb ze wel gemist, beste Johan, en ik geloof niet dat zoveel inzet en talent moet boeten of opdraaien voor een decadente elite.
De cultuursector, dat zijn ook vele professionelen die hard werken om er te staan. Onze dochter is beroepsmusicus in een Nederlands symfonisch orkest. Ik ben dus een bevoorrechte observator van het reilen en zeilen in zo’n groot orkest. De plaatsen zijn er schaars, de competitie hoog en de lonen voor het voetvolk bescheiden.
Kan iemand me vertellen in welke sectoren men tekens op topniveau moet optreden voor lonen die niet eens die van het onderwijzend personeel halen? En hoe zo een orkest met meer dan 100 muzikanten en personeelsleden kan overleven zonder subsidies? Beroepsmuzikanten willen zo snel mogelijk gewoon muziek maken. Ze willen hun job uitoefenen en het publiek blij maken. Wat baat het de subsidies stop te zetten om hen dan uit te betalen om niets te doen in de vorm van een werkloosheidsuitkering?
Ik versta dat de anti-Vlaamse houding van zelfverklaarde cultuurpausen mensen soms vijandig maakt tegenover de cultuursector. Al is dit geen troost: het is niet alleen een Vlaamse ziekte. De globalistische pandemie heerst wereldwijd en heeft een grote mond.
projecten ondersteunen die wel dragend zijn voor de uitstraling van onze Vlaamse en Nederlandse cultuur
De vraag is wel waarom de Vlaamse beleidsmakers zo weinig doen om de situatie te wijzigen. Vlaanderen kan zijn cultuurpolitiek nu zelf bepalen, de subsidiepolitiek bijsturen en projecten ondersteunen die wel dragend zijn voor de uitstraling van onze Vlaamse en Nederlandse cultuur, hier en in de wereld. Hiervoor is een visie nodig op drie of vijf jaar en een correcte herverdeling van de subsidies, niet op basis van rancunes maar van beleid.
Het begint trouwens al met het onderwijs: waar blijft eigenlijk die Vlaams canon, wie houdt zich hier mee bezig, welke budgetten en welke agenda? Mogen wij dat na maanden beleid wel eens weten? Niet de roepende en betogende culturo’s van deze wereld zullen bepalen dat er een canon alsook meer uren moeten komen voor geschiedenis in het onderwijs. Maar wel een Vlaamse regering die zonder complexen en zonder vrees haar verantwoordelijkheid neemt.
Vlamingen zouden moeten weten dat voorafgaand aan meer politieke macht, de cultuur en de taalstrijd bepalend zijn geweest voor de emancipatie van het Vlaamse volk. Moet ik verwijzen naar Jan-Frans Willems en andere vaders van de Vlaamse beweging? Zonder hen geen Vlaamse ontvoogding en geen Vlaams zelfbestuur.
meer ballen nodig
De Italiaanse communist Antonio Gramsci (1891-1937 ) heeft heel zinvolle dingen geschreven over de verovering van de culturele macht voorafgaand aan de politieke macht. Vlaanderen moet Gramsci dringend lezen en de cultuurstrijd met het linkse, ultraliberale globalisme aangaan. Hiervoor zijn niet zozeer meer subsidies dan wel meer ballen nodig.
De culturele sector volgde in de laatste 50 jaar in Vlaanderen, en overal trouwens, de modes van de dag. Voor de centen kleurde hij ooit een beetje geel-zwart toen Vlaanderen nog de moed had op Brussel te marcheren, sloeg bloedrood naar links door een zonneslag op de barricaden van ’68, ging vervolgens anders gaan leven en kleurde eerst donker- vervolgens calvogroen, kwam dan tot meer Belgisch-conforme, driekleurige inzichten bij de uitdeling van adellijke titels en subsidies van de Boudewijnstichting, ontdekte de diepe goudmijnen van het Europese ultraliberalisme, om uiteindelijk als roetpiet dienst te nemen in de salons van Big Brother.
Maar, Big Brother of niet, de muziek van Ludwig van Beethoven blijft bestaan. En zijn 250ste verjaardag wil ik dit jaar nog vieren. Heeft u als muziekliefhebber onze Ludwig van Vlaamsen bloede na zes maanden nog niet gemist, beste Johan Sanctorum? Zullen wij nog dit jaar broederlijk samen naar de Eroïca gaan luisteren?
01.09.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/occitanie-vecht-voor-het-behoud-van-taal-en-cultuur/
Wat omvat Occitanië precies? En wie spreekt vandaag nog Occitaans? Een gesprek met een verdediger van het Occitaans en culturele diversiteit in Frankrijk.
Martial Peyrouny, kan u zich voor de lezers van Doorbraak voorstellen?
‘Ik ben 53 jaar oud, en Périgourdin van geboorte. Een Périgourdin, dat is een inwoner van het oude graafschap Périgord, met hoofdstad Périgueux. Ik woon in het departement Dordogne in de regio Nouvelle-Aquitaine. Mijn grootouders waren boeren. Beroepshalve ben ik leraar Occitaans in het secundair onderwijs.’
Vanwaar uw belangstelling voor Occitanië en voor het Occitaans?
‘Al zeer jong werd ik aangetrokken door de taal die in mijn familie gesproken werd. Mijn belangstelling voor de Occitaanse beweging is aangewakkerd door onze huisarts, ook bekend als de schrijver Jean Ganhaire. Ik werd me snel bewust van het onrecht dat onze taal werd aangedaan.’
Beslaat de nieuwe superregio Occitanië het volledig gebied van Occitanië? Hoe groot is Occitanië geografisch?
‘Occitanië is vier maal groter dan de oppervlakte van de nieuwe administratieve superregio. Occitanië omvat drie bergketens (het Centraal Massief, de Alpen, de Pyreneeën), een oceaan (de Atlantische oceaan), een zee (de Middellandse zee), en ook twee grote stromen, de Rhône en de Garonne.’
Dat is dan ongeveer de helft van het Franse grondgebied?
‘Inderdaad: Occitanië loopt van Bordeaux tot Nice en de Italiaanse Aosta valleien enerzijds, en van de Auvergne tot de Pyreneeën, met inbegrip van het gebied van het Arandal in Spanje.’
U situeert het gebied van Occitanië ten zuiden van de aloude taalgrens tussen Oc en Oïl? Is Occitanië louter een taalkundig concept?
‘In de Franse kunstmatige superregio Occitanië mis ik inderdaad de Gascogne, de Roussillon, de Limousin, de Auvergne, de Provence. Deze definitie omvat niet alleen de taalkundige, maar ook de historische en culturele erfenis en realiteit.
De mensen herkennen zich meer in kleine entiteiten zoals de Béarn, de Provence, de Gascogne, enz.
Het is een feit dat het Occitaans een gebied dekt dat de oppervlakte van een grotere Europese staat zou kunnen omvatten. Ik geef toe dat dit gebied maar één keer in de geschiedenis een eenheid is geweest, namelijk in de tijd van de Wisigoten in de vierde eeuw. De mensen herkennen zich meer in kleine entiteiten zoals de Béarn, de Provence, de Gascogne, enz. Maar ze weten dat hun taal bestaat en ze zijn trots dat ze nog leeft op het platteland. Daartegenover kennen ze weinig van hun verleden omdat de Franse school onze geschiedenis heeft platgewalst.’
Wat zijn uw activiteiten en verantwoordelijkheden in de Occitaanse culturele actie?
‘Ik ben leraar Occitaans, en was als eerste in het bezit van een officieel diploma erkend door het Frans onderwijs. Ik heb gedurende 15 jaar een Occitaans festival voor muziek en cultuur georganiseerd.
Twintig jaar lang heb ik ook, samen met de zanger Joan Pau Verdier, kortgeleden overleden, het enige culturele programma in het Occitaans op de openbare omroep gepresenteerd.’
Publiceert u ook ?
‘Naast mijn activiteiten voor de openbare omroep heb ik deelgenomen aan de redactie van een schoolboek Occitaans. Ik heb ook Trobadors uitgegeven, een boek over de beschaving en de literatuur van de troubadours, eveneens met medewerking van Joan Pau Verdier voor het muzikaal gedeelte(cd), en van Luc Aussibal voor de boekverluchtingen.’
Hoeveel mensen spreken nog Occitaans?
‘Het is moeilijk hierop een cijfer te plakken. Men spreekt tegenwoordig van ongeveer 300 000 mensen die het Occitaans actief gebruiken. Je moet dat vergelijken met de acht miljoen Occitaanssprekenden een halve eeuw geleden. Er is sprake van een duizelingwekkende val sinds de jaren 70. Het aantal leerlingen dat de taal op school leert kan de natuurlijke overlevering van generatie op generatie volstrekt niet compenseren.’
Wat met het onderwijs van de Occitaanse taal?
‘Momenteel telt men 70 000 jongeren die een opleiding Occitaans volgen, van de kleuterklas tot en met het lager onderwijs. 10% van deze leerlingen zit in een tweetalige modus. Met de recente nieuwe richtingen middelbaar onderwijs in Frankrijk lopen wij het risico dat het aantal leerlingen dat de afstudeerrichting Occitaans kiest sterk gaat dalen. We moeten waakzaam blijven, want dit zal later ook het universitair niveau negatief beïnvloeden.’
Welke zijn de meest dynamische verenigingen in Occitanië ?
‘De twee grote historische verenigingen waar alles om draait zijn nog zeer actief: de ‘Felibrige’ en het ’Institut d’estudis Occitans’. Rond deze twee culturele burchten zijn honderden verenigingen werkzaam.
Nieuw is het professionalisme van het culturele leven dat zich als een web spant over heel Occitanië.
Nieuw is het professionalisme van het culturele leven dat zich als een web spant over heel Occitanië. Het biedt onder meer allerlei vormen van muzikale expressie. Sinds kort bestaat er ook een ‘Office Publique de la Langue Occitane’, een soort van interface tussen de Franse staat, de regio’s en de departementen.
Wat de openbare omroep betreft is er weinig nieuws. Men heeft nu een ‘OC Télé’ in het leven geroepen: een interregionale webtelevisie die eentalig in het Occitaans uitzendt. De programma’s zijn gevarieerd en van goede kwaliteit. Er is ook voor ondertiteling gezorgd, en dat helpt…’
Wat is uw kijk op de toekomst van Occitanië?
‘Veel zal afhangen van het dynamisme van de lokale spelers. Ze moeten op de volle steun kunnen rekenen van de economische en sociale partners om hun activiteiten te financieren. De oprichting van de superregio Occitanië vier jaar geleden heeft grote ophef veroorzaakt en de situatie volledig gewijzigd. Vele militanten laten nu de visie van de Occitaanse gedachte achterwege om zich voor de kleinere entiteiten en lokale projecten te engageren. Ik denk dat dit een inschattingsfout is maar het is wel een realiteit.’
Hoe ziet u Occitanië binnen Europa nu en morgen?
‘De aanhangers van Occitanië zijn meestal pro-Europees. Ze zien in Europa een mogelijke steun tegen de taalrepressie gevoerd door de Franse staat en hopen op een Europese culturele verbondenheid die de nationale staten overstijgt. Maar het aanwakkeren van het staatsnationalisme in vele Europese landen kan ons in moeilijkheden brengen en onze rechtmatige eisen bestrijden als een uiting van separatisme.’
De Occitaanse beweging gaat voor meer culturele macht?
‘Elke culturele identiteit heeft zijn originaliteit en een eigen weg om af te leggen. De Occitaanse beweging vecht voor taal en cultuur, meer dan voor territoriale eisen. Dit heeft misschien met de geschiedenis te maken maar vooral met de taal die één en tegelijk veelzijdig is.’
30.08.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-elzas-moet-onafhankelijk-worden/
In een vorig artikel sprak ik met Joseph Schmittbiel over taal en cultuur in de Elzas. Ons gesprek gaat verder over politiek en Europa.
Bent u actief binnen de Elzasissche Beweging?
‘Ik ben geen lid van een partij als u dat bedoelt. Maar ik sympathiseer met de autonomistische partij Unser Land. Het irriteert me mateloos dat vele Elzassers bang zijn om openlijk te zeggen wat ze denken. Zoiets als: “In de grond ga ik akkoord met u maar ik ga niet in het openbaar zeggen dat ik een autonomist ben. Ik zwijg liever dan mijn voordelen te verliezen”. Daarom heb ik ook in 2013 mijn eigen blog opgericht hewwemi.net.’
Wat betekent hewwemi?
‘In het Elzassisch wil dat zeggen “hou me niet tegen” (om mijn mening te zeggen). Ik ben er mee gestart toen de Franse regering de superregio Grand Est oprichtte. Een bureaucratische beslissing genomen in Parijs om de Elzas definitief te doen verdwijnen. Er volgde heel wat protest, helaas niet genoeg om ze tegen te houden. Aan mijn blog hou ik wel heel wat nieuwe contacten over. Het valt me op dat het idee van een onafhankelijke Elzas niet dood is.’
Hoe sterk is een partij als Unser land?
‘De doodzonde van de Elzassische beweging vandaag is haar verdeeldheid. Parijs heeft gewoon alles in handen: de prefecten, de verkiezingen. Echte oppositie voeren wordt onmogelijk gemaakt.
Een partij als Unser land komt, door het meerderheidsstelsel, niet aan verkozenen. Gevolg: er is geen budget, geen secretariaat, geen organisatie. De zuivere Elzassische politieke strijd werkt met vrijwilligers en met stoten, als een gelegenheid zich voordoet. Hierdoor mist hij kansen om te scoren. Een voorbeeld: We hebben de opstand van de Gele Hesjes compleet aan ons voorbij laten gaan. Hun politieke vertegenwoordigers worden als paria’s aanzien door de traditionele media en graag in extreemrechtse hoek geduwd.
Veel van mijn vrienden dansen zo naar de pijpen van de traditionele partijen
De culturele verenigingen die van overheidssubsidies leven zijn per definitie niet solidair met de politieke beweging. De traditionele politici moeten maar de indruk geven dat ze “iets” uitdelen. Twee centen en wat kruimels voor de Elzassiche taal of cultuur en ze krijgen een stem en een nieuw mandaat. Veel van mijn vrienden dansen zo naar de pijpen van de traditionele partijen, het is een vicieuze cirkel, tot groot jolijt van Parijs. Er is veel goede wil in de beweging maar nog meer machteloosheid.’
Wat zijn de voornaamste eisen van de Elzassische beweging?
‘Om het simpel te houden: de culturele beweging wil de taal redden; de politieke beweging wil meer autonomie en verklaart, terecht, dat autonomie het enige middel is om de taal te redden.
Het meest recente protest van grote omvang was de strijd, vanaf 2014, tegen de oprichting van de superregio Grand Est. Die Grand Est is een fusie van de Elzas en Lotharingen met de regio Champagne-Ardenne. Dit werd op een zomerse avond beslist in Parijs door een veertigtal volksvertegenwoordigers, de meesten socialisten, tegen het advies in van de plaatselijke mandatarissen. Sommige van deze mandatarissen hebben nadien snel kazak gedraaid, zoals Jean Rottner, de burgemeester van Mühlhausen. In oktober 2014 verzamelde hij 50.000 handtekeningen, waaronder de mijne, tegen de superregio. Kort daarop liet Rottner zich benoemen tot voorzitter van de regio Grand Est. Maar de Elzassers mogen niet zeggen dat hij een verrader is, vindt hij.’
De naam Elzas verdwijnt toch niet helemaal?
‘In een poging het protest in te dijken hebben de Parijse technocraten een zgn. Collectivité européenne d’Alsace bedacht, binnen de Grand Est natuurlijk. Dat onding zal in 2021 in het leven worden geroepen. Het geeft de valse indruk dat de naam Elzas verder leeft. Het woord “Europees” in combinatie met “Elzas” is sluw gekozen. Het moet de Elzassers doen geloven dat deze lege doos belangrijk is.
De toekomst van de Elzas hangt van de Elzassers af.
De toekomst van de Elzas hangt van de Elzassers af. Als ze kruipen zullen ze als volk verdwijnen. Ze kunnen misschien overleven als ze het woord durven nemen, als ze op straat vreedzaam protesteren en als ze samen werken en anders stemmen.’
Hoe is de relatie met de machtige buur Duitsland ?
‘De Duitsers zijn heel voorzichtig en gelijk hebben ze. Parijs is een belangrijke handelspartner. Er kan voor Duitsland geen sprake van zijn om de Elzassische beweging te steunen. Voor hen is de Elzas een Franse regio, punt.
Zelfs het Goethe Instituut in Straatsburg is maar een administratief bijhuis van dat van Nancy, stel je voor. Er is ook geen wil om samen de Germaanse cultuur te doen herleven in de Elzas. Gelukkig kom je nog verenigingen tegen met gemeenschappelijke projecten over de grens heen. Maar voor hoelang nog? Er zijn ook vele Duitse bedrijven in de Elzas gevestigd, maar er is geen gemeenschappelijk economisch project voor beide kanten van de Rijn.
Alleen het Parijse project is glashelder. De Elzassers moeten allen eentalige Franstaligen worden, en liefst werken aan de promotie van het Frans over de Rijn. Het is de reden waarom ik nooit of te nimmer zal deelnemen aan de promotie van het Frans in Duitsland, dat daar, nota bene, historisch gezien, niets verloren heeft. Daarom: het is aan de Elzassers om hun lot in eigen handen te nemen. Dit is de enige duurzame oplossing, zonder inmenging van wie dan ook, want dat helpt niet.’
Is Straatsburg nog een concurrent voor Brussel als hoofdstad van Europa?
‘Ik geef u mijn persoonlijke mening, maar die is niet representatief voor de Elzas. De maandelijkse verhuis van Brussel naar Straatsburg is belachelijk en de kosten ervan zijn een echte schande. Oorspronkelijk legde Parijs al zijn gewicht in de schaal om dit mogelijk te maken, met de volle steun van Duitsland trouwens. Maar Frankrijk gunde het uiteindelijk een provinciestadje als Straatsburg niet. Zo een boerengat kon toch niet de hoofdstad worden van een veel groter territorium dan Frankrijk? Wat een verschrikking! Ondenkbaar !
Het valt bijna niet op dat de bouw van de TGV Parijs-Straatsburg ellenlange jaren heeft geduurd.
Mijn theorie is dat Parijs niet wou dat Straatsburg het zou halen. Het valt bijna niet op dat de bouw van de TGV Parijs-Straatsburg ellenlange jaren heeft geduurd. Voor de Parijse heren had Brussel de voorkeur. Brussel was reeds een hoofdstad – dus geen concurrent – en op kortere afstand dan het Siberië aan de Rijn.
Hoe dan ook, de waarheid is: deze prachtige Germaanse stad, waar ooit de eerste Duitse Bijbel werd uitgegeven, verdient de titel van ‘Straßburg, Hauptstadt Europas’ niet, nu ze zich koppig, eentalig francofiel positioneert.’
Hoe staat u tegenover Europa?
‘Historisch gezien werd Europa aanzien als het Eldorado voor de regionalisten en de autonomisten in de Elzas. Europa zou een einde stellen aan al die oorlogen en eindeloze grensbewegingen. Het zou op termijn het einde van Duitsland, het einde van Frankrijk betekenen en het begin van een groot, vreedzaam broederschap, het Europa van de regio’s. Ik heb er zelf ooit in geloofd, en ik weet dat vele Elzassers er nog steeds in geloven.
Ik spreek enkel voor mezelf. De moeilijkheden van Europa zijn het gevolg van een totaal gebrek aan democratie. De Europese gedachte leek prachtig, maar de ontgoochelingen die volgden smaken bitter. Het Europees Parlement is een klucht. De Europese Unie blijkt in handen van een kleine kliek niet-verkozenen die niet ten dienste van de burger staat.’
Is het Europees project ontspoord?
‘Herinner u de beloftes van de EU: minder werkloosheid, muntstabiliteit… Kijk naar de evolutie van de prijzen! Sommige mensen antwoorden dan: Zonder Europa zou het nog erger zijn. Maar klopt dat? Kijk naar de landen zonder Euro en zonder EU zoals IJsland en Zwitserland. Hun situatie is toch niet slechter dan de onze?
Europa is een wankelende, ondemocratische constructie, die haar beloftes niet waarmaakt.
Mijn conclusie is: Europa is een wankelende, ondemocratische constructie, die haar beloftes niet waarmaakt. Erger nog, ze leidt ons naar een dictatuur, want de Europese meesters zullen geen andere keuze meer hebben om het verpauperde volk in het gareel te houden.’
‘Wat wil u aan de lezers van Doorbraak nog kwijt om te besluiten?
‘Ik heb nooit geloofd in de mondialisering. De mens heeft nood aan een territorium waar hij zich thuis en nuttig voelt: de familie, de wijk, het dorp. Zwitserland is als politiek systeem voor mij het te volgen voorbeeld. Men zegt soms dat de Elzas te klein is om alleen te staan. Maar wat dan met Luxemburg, Slovenië of IJsland (dat zelfs niet in de EU zit)? Een “groot” land is niet noodzakelijk synoniem van hoge levenskwaliteit.
Ooit was ik voor de autonomie van de Elzas. Maar, met de creatie van de kunstmatige regio Grand Est, heb ik begrepen dat, zolang de Elzas Frans blijft, er geen oplossing mogelijk is. Die superregio heeft van mij een aanhanger van de Elzassische onafhankelijkheid gemaakt. En er is geen weg terug.’
21.08.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-elzas-tussen-hamer-en-aambeeld/
Joseph Schmittbiel is een theatermaker uit de Elzas. Hij is actief als schrijver en vertaler voor het theater. De ideale persoon om een stand van zaken op te maken over taal, cultuur en politiek in de Elzas. Wido Bourel sprak met hem.
Joseph Schmittbiel (54) is geboren en getogen in Neudorf, een wijk in het zuiden van Straatsburg. Hij komt uit een katholiek praktiserend milieu. Vader was een ambachtsman. Schmittbiel is vertaler van opleiding, gediplomeerd aan het Instituut voor vertalers en tolken van Straatsburg waar hij nu ook les geeft.
Van waar die interesse voor de Elzassische beweging?
‘De Elzas heeft me altijd geboeid. Mijn ouders spraken Elzassisch zoals de meerderheid van de volwassenen in mijn jeugd. Frans was de taal op school, op televisie en in de media.’
‘Mijn vader bezat een bibliotheek met boeken over de Elzas. Ik las veel over de geschiedenis en de politieke situatie van mijn land. Die lectuur heeft van mij echter geen politicus gemaakt, want mijn grote passie werd het theater.’
Ik tracht hedendaags theater in het Elzassisch te brengen.
‘Ik had het geluk van theater mijn beroep te kunnen maken. Ik heb ook mijn eigen theatergezelschap opgericht, het Birschtefawriktheater (1994-2006), en veel voor het theater geschreven en vertaald. Ik tracht hedendaags theater in het Elzassisch te brengen.’
Naast uw werk voor theater heeft u ook enkele boeken uitgegeven?
‘In 2016 heb ik Nos années françaises, een roman van de dichteres Marie Hart in het Frans vertaald. De oorspronkelijke editie, in 1921 in het Elzassich geschreven, werd onmiddellijk door de Franse autoriteiten verboden. Het boek geeft een ontnuchterende kijk op de machtsovername van de Franse autoriteiten in de Elzas na 1918.’
‘In 2018 heb ik ook een boekje uitgegeven dat goed werd onthaald: Alsace des questions qui dérangent. Zoals de titel het suggereert gaat het om niet politiek correcte vragen over de Elzassiche problematiek in een kort bestek.’
‘Onlangs heb ik ook de vertaling voltooid van een boeiende, maar onafgewerkte en onuitgegeven tekst Heimat zwischen Hammer und Amboß, van de Elzassische katholieke volksvertegenwoordiger Marcel Sturmel (1900-1972). De Elzas zit tussen hamer en aambeeld, inderdaad. Sturmel was een groot figuur van het Elzassich autonomisme, volksvertegenwoordiger voor Altkirch tussen 1928 en 1944. De Fransen hebben van de epuratie geprofiteerd om hem monddood te maken.’
‘Ik heb al die jaren, de Franse culturele politiek kunnen waarnemen. Frankrijk doet alsof het de streektalen promoot. In werkelijkheid laat het ze langzaam sterven met medewerking van de lokale politici. De francofonie kan rekenen op gigantische budgetten, wij op de kruimels.’
een tragikomedie, een geweldige schets van de Elzas tijdens de oorlogsjaren 1939-1945
‘Een voorbeeld: de cabaretier Germain Muller, overleden in 1994, was als toneelschrijver en acteur een van onze grote persoonlijkheden. Vandaag is hij vergeten. Hij schreef een fantastisch theaterstuk dat ik in het Frans vertaalde : ‘Enfin… redde m’n nimm devun (Enfin… we spreken er niet meer over). Het is een tragikomedie, een geweldige schets van de Elzas tijdens de oorlogsjaren 1939-1945.’
‘In een normaal land zou dit werk als klassieker op het programma van de studerende jeugd staan. Maar het Frans onderwijs toont geen interesse.’
Spreekt de jeugd nog Duits en Elzassisch?
‘Mijn kinderen zijn 16 en 18 jaar oud en spreken perfect Elzassich. Maar op school kwamen ze niet één klasgenoot tegen die een conversatie in het Elzassich met hen kan voeren. De situatie is minder rampzalig op het platteland. Maar het is in de grote stad dat je de tendensen van de toekomst waarneemt. Veel Elzassers die de streektaal kenden lieten na met hun kinderen Elzassich te spreken. Ze waren bang dat ze slecht Frans zouden spreken en, hierdoor, hun toekomst hypothekeren.’
‘Een belachelijke redenering, maar het Franse ministerie van onderwijs heeft er voor gezorgd dat dit verhaal decennialang werd verspreid. En de meeste Elzassers zijn dat gaan geloven….’
Honderd jaar geleden sprak 96% van de Elzassers nog Duits of Elzassisch. Wat is de situatie tegenwoordig?
‘Volgens beschikbare cijfers zouden 600.000 Elzassers, op een totaal van 2 miljoen, nog Elzassisch spreken. Als men in enquêtes vraagt of ze nog Elzassisch spreken neigen de mensen ertoe om “ja” te antwoorden. Straffer nog, ze verklaren dat ze het nog elke dag spreken. Dit moet je wel met een korreltje zout nemen. Wat ik vaststel is dat hun taal heel arm is geworden. Ze gaan snel over tot het Frans om zich uit te drukken. Ze beschikken over te weinig woordenschat om vlot te kunnen spreken.’
Hoe is het zo snel zo ver kunnen komen?
‘De kinderen van de generaties “natuurlijke” sprekers die in de laatste vijftig jaar overleden zijn spreken de taal niet meer. Het werkt zo: de eerste generatie spreekt en verstaat de taal van de ouderen; de tweede generatie verstaat nog Elzassisch maar spreekt het niet meer; de derde generatie spreekt het niet meer, verstaat het ook niet en gebruikt enkel nog de taal van de kolonisator.’
Frankrijk is over heel de wereld dé vijand van de diversiteit
‘Laten we duidelijk zijn: het Duits en Elzassisch zitten in slechte papieren in de Elzas. Parijs heeft alles in handen: de subsidies, de jobs en de schoolprogramma’s. Bovendien maken sommige verenigingen pro-Duitse taal ruzie met andere die pro-Elzassische streektaal zijn, en omgekeerd. Mijn mening is: beiden zijn nodig en het Zwitsers model toont dat het werkt. Het Hoogduits versterkt enorm de beheersing van het dialect. Frankrijk is over heel de wereld dé vijand van de diversiteit, een genadeloze predator voor culturen die het als minderwaardig beschouwt.’
En wat met het onderwijs?
‘10 % van de leerlingen in de Elzas gaat naar paritair tweetalige klassen Frans-Duits. Dat gebeurt voornamelijk bij de ABCM school die uitstekend werk verricht. In het officieel Frans onderwijs is het een ander verhaal. Het niveau van de tweetalige klassen is overgewaardeerd. Frankrijk zal nooit competent zijn om een andere taal dan het Frans te onderwijzen.’
Is het dialect door Frankrijk ‘misbruikt’ om het Duits af te remmen?
‘Het Franse principe is altijd geweest: geen open oorlog tegen het Elzassisch dialect. Maar wel, zo veel mogelijk, het Elzassisch loskoppelen van het Duits. Men tolereert bijvoorbeeld het amateurtoneel in het Elzassisch. Maar beroepsgezelschappen uit Duitsland worden zelden uitgenodigd om in de Elzas te komen spelen.’
De gelegenheid om het Duits uit te schakelen deed zich voor na de Tweede Wereldoorlog.
‘Het Duits, dat was voor Parijs het probleem. De gelegenheid om het Duits uit te schakelen deed zich voor na de Tweede Wereldoorlog. Vervelend voor Frankrijk was wel dat de Elzassers massaal keken naar de Duitse en Zwitserse televisiekanalen. Maar dat is nu, met internet, achterhaald.’
‘Tot in de jaren 1990 hadden wij, na een lange strijd, een tweetalige paritaire status voor het Elzassisch bekomen. Maar het Duits werd als een vreemde taal benaderd: twee uren les per week vanaf de leeftijd van 11 jaar. Als ik kijk naar mijn generatie stel ik vast dat vele vrienden, na acht jaar Duitse les, niet in staat waren in München een glas bier te bestellen!’
Het Duits als taal van het nationaalsocialisme?
‘De Fransen profiteerden van de epuratie om de regionalistische en autonomistische oppositie te doen zwijgen. Plots waren dat allemaal nazi’s. De Franse propaganda heeft decennia lang verteld dat de autonomistische beweging de oorzaak was van alle ongelukken. Tot vandaag zijn er bij ons mensen die denken dat de kleuren van onze Rot un Wiss vlag een andere versie is van de nazivlag. Terwijl de nazi’s juist deze vlag hadden verboden. Meer dan waar ook heeft Parijs in de Elzas de boodschap “Duits = nazi” verspreid. Vele Elzassers zijn dat gaan geloven en willen niets meer horen van een autonomistische politiek.’
Is er op taalgebied nog licht in de duisternis?
‘Wat mij betreft geloof ik in het nieuw idee van het immersieonderwijs. Dit houdt in dat eentalig Duits onderwijs aanvangt vanaf de kleuterschool. Er zijn al twee kleuterscholen die momenteel immersieonderwijs organiseren.’
‘Ik steun dit initiatief , maar de resultaten moeten we nog afwachten. Zo niet is de ABCM school de belangrijkste pilaar voor tweetaligheid. Spijtig genoeg bereikt deze school nog niet het hele grondgebied.’
In een volgend artikel spreken wij verder met Joseph Schmittbiel over de politiek in de Elzas.
20.08.2020
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/brand-in-koad-keo-symbool-van-bretonse-beweging/
Scrignac in Bretagne. Een jaar geleden, op 5 juli 2019, verwoestte een zware brand de kapel van Koad Keo. Een fait-divers zou je denken, ware het niet dat deze kapel, met het graf van de Bretonse leider priester Jean-Marie Perrot ernaast, als plaats van herinnering geldt voor de Bretonse beweging.
Daags na de brand lag het woord ‘brandstichting’ op vele Bretonse nationalistische lippen. Men zou voor minder argwanend zijn na de vele kerkbranden in Frankrijk. Maar volgens de officiële instanties ging het om een ongeluk als gevolg van werkzaamheden. Je zou er voor minder aan twijfelen als je weet dat het graf van Perrot en de kapel meermaals met graffiti werden besmeurd in de laatste jaren. In 2018 werd het Keltisch kruis dat het graf siert zelfs neergehaald.
De geschiedenis van deze kapel is op zich al bijzonder. Het oorspronkelijk gebouw dateerde uit 937. Toen Perrot Scrignac als parochie toegewezen kreeg, besloot hij om ze te laten restaureren. Hij deed hiervoor beroep op James Boillé, architect en vooraanstaand nationalist, die de kapel in neo-Bretonse stijl herbouwde. In 1937, duizend jaar na haar oprichting, werd de kapel door Jean-Marie Perrot plechtig ingehuldigd. Sinds 1997 is het gebouw beschermd als voorbeeld van moderne Bretonse architectuur.
Jean-Marie Perrot (1877-1943), Yann-Vari Perrot voor zijn Bretonse makkers, is in Vlaanderen vooral bekend door zijn contacten met de Frans-Vlaamse voorman Jean-Marie Gantois. Geboren in een landbouwersgezin leerde Perrot Bretons bij een oom die hem ook vertelde over de Keltische sagen.
toonaangevend voor de bevordering van de Bretonse taal en cultuur
In 1905, richt hij de katholieke nationalistische vereniging Bleun-Brug op. Bleun-Brug staat voor ‘heidebloem’, een symbool voor Bretonse standvastigheid. Het doel van Bleun-Brug is de oude Bretonse tradities, de taal en literatuur te handhaven en te hernieuwen. De Bleun Brug’ers brengen toneel in de moedertaal, traditionele muziek en dans, en promoten het onderwijs van de Bretonse taal. De vereniging geeft vanaf 1911 een tijdschrift uit Feiz ha Breiz. Onder leiding van Perrot wordt dit blad snel toonaangevend voor de bevordering van de Bretonse taal en cultuur. Het bereikt een oplage van 10.000 exemplaren voor de Eerste Wereldoorlog.
Mede door deze inzet groeit Yann-Vari Perrot uit tot de geestelijke leider van een hele beweging. Ondanks tegenwerking van zijn bisschop vaart Perrot een nationalistische koers. Zowat iedereen die naam heeft in het Bretons nationalisme komt wel eens op bezoek in Scrignac. Leidende figuren als Olier Mordrel, Job de Roincé, Camille le Mercier d’Erm enzovoort zijn vriend aan huis en raadplegen hem in belangrijke zaken.
Het Bretons nationalisme radicaliseert in die jaren en in de Tweede Oorlog spant de Bretonse boog nog meer. Een deel van de Bretonse beweging ruikt zijn kans om te revolteren tegen Parijs en leunt hiervoor op Duitse steun. Deze bijzondere vorm van Bretonse collaboratie krijgt niet alleen het Frans verzet, maar ook de Franse collaboratie van onder meer het Vichyrégime van maarschalk Pétain, tegen zich. En nazi-Duitsland heeft met Frankrijk andere plannen dan er het separatisme aan te wakkeren.
In deze sfeer stijgt de spanning elke dag een beetje meer. Yann-Vari Perrot wordt als geestelijke leider geliefd door de Bretonse nationalisten. Maar in een streek waar socialisten en communisten de meeste stemmen halen groeit de tegenstand tegen hem. Al bij zijn aanstelling in Scrignac in 1930 werd hij geconfronteerd met allerlei kleine pesterijen. In het begin van de Tweede Wereldoorlog wordt hij vals beschuldigd van desertie uit het Franse leger. Hij zou van de Duitsers geld ontvangen hebben voor zijn tijdschrift. De bezetter zou de pastorij zogezegd dagelijks platlopen. Een priesterambt in Scrignac was niet bepaald een geschenk van het bisdom. De gemeente was berucht als ‘het hart van het rode gebergte’. Vanaf 1941 lees je wel meer anticommunistische artikels in zijn tijdschrift Feiz ha Breiz.
Jean-Marie Perrot is voor alles een Bretons idealist
Maar Jean-Marie Perrot is voor alles een Bretons idealist. Zijn Duitse contacten dateren al van voor de bezetting, onder meer met Gerhard von Tevenar, een specialist van de minderheden, eminent kenner van de Keltische geschiedenis en cultuur.
De beboste streek rond Scrignac, in het Arrée-gebergte, leent zich als ideaal schuiloord voor het verzet. Op zondag 12 december 1943, wordt Perrot op een verlaten weg neergeschoten door een communistische verzetsman. Het revolverschot heeft hem dodelijk aan het hoofd getroffen. Yann-Vari Perrot overlijdt nog dezelfde dag aan zijn verwondingen.
De moord op Yann-Vari Perrot loopt als een schokgolf door de rangen van het Bretons nationalisme. De begrafenis op 15 december lokt veel volk. Al wie telt in het Bretonse nationalisme is aanwezig. Hij wordt begraven naast zijn geliefde kapel van Koad Keo. Niemand van de aanwezigen twijfelt over de ware motieven van deze executie. Het is omdat Perrot een centrale- en verbindende rol speelde binnen het Bretonse nationalisme dat hij moest sterven.
Wat volgt is een minder fraaie bladzijde van de geschiedenis van de Bretonse Beweging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een maand voor de moord op Perrot wordt een kleine groep van 60 collaborerende Bretonse nationalisten samengesteld die informatie moet verzamelen en represailles organiseren als antwoord op de vele aanslagen van het verzet in de streek. De groep heet Bezen Kadoudal en is een initiatief van de zeer radicale, collaborerende nationalist Célestin Lainé. De Duitsers noemen de formatie Bretonische Waffenverband der SS en dit zegt waar het om gaat: Bretoenen in Duitse rangen inschakelen om het plaatselijk verzet makkelijker binnen te dringen en te breken.
vreselijke repressie met folteringen, gevangennemingen en executies
Célestin Lainé heeft beslist om de moord op Perrot te wreken. Hij verandert onmiddellijk de naam van zijn Bezen Kadoudal in Bezen Perrot. De groep komt snel in actie en beantwoordt aanslagen van het verzet en de moorden op Bretonse nationalisten door een vreselijke repressie met folteringen, gevangennemingen en executies. Het kwaad is geschied en de naam van Perrot wordt post mortem in diskrediet gebracht.
Een jaar na de brand in Scrignac is de kapel van Koad Keo nog altijd een ruïne. Maar er is hoop. In september belooft men met de restauratie te starten van deze betwiste, maar vooral, bijzondere plaats van herinnering voor het Bretons nationalisme.
12.08.2020