Volgens de deconstructivisten is Hendrik Conscience de grote boosdoener van de Vlaamse geschiedenis. Niemand verwijt Walter Scott fictieve helden als Ivanhoë in het leven heeft geroepen. Maar een Vlaamse romancier als Conscience wordt niet gegund dat hij zich creatief beweegt tussen mythes en geschiedenis. Alhoewel, ik heb me laten wijsmaken dat Conscience vrij goed gedocumenteerd was. Hij had onder meer contacten met Frans-Vlamingen als Edmond de Coussemaker en Lodewijk de Backer en was ooit lid van de Comité Flamand de France.
Neem nu de kreet Vlieg de blauwvoet die Conscience in zijn roman De Kerels van Vlaanderen in het leven roept en die later, dankzij Albrecht Rodenbach, een lied en de roep van een hele Vlaamsgezinde generatie is geworden.
Blijkt nu dat die blauwvoet niet refereert naar een vogel maar naar ene familie Blauwoet of Blauvoet waarvan de eerste historische sporen ons terugbrengen naar de elfde of twaalfde eeuw. De bronnen melden Pervijze, het Veurne-ambacht en het huidige Frans-Vlaanderen als wieg van de familie. Schepenen in het Veurne- ambacht heeten Blau(w)voet, evenals ridders in de omgeving van de Vlaamse graven. Ene Rickaert Blauwvoet sneuvelde in 1328 in Kassel aan de zijde van Zannekin. Een opvallende gewoonte van een familietak die in het huidig Frans-Vlaams grondgebied woonde was dat ze nog heel lang hun kinderen lieten dopen in de Sint-Niklaaskerk te Veurne.
Straffer nog, een wapenschild van de familie Blaeuvoet uit 1651 zou een “vliegend” zwart paard met … blauwe vleugels weergeven. Ik zocht tevergeefs naar een reproductie van het wapenschild van de familie Blauvoet. Is er iemand van mijn lezers die me kan helpen aan het wapenschild van Blauvoet of Blauwvoet? Moeten ons bij de kreet Vlieg de blauwvoet, storm op zee voortaan een mythologisch vliegend paard in de plaats van een jan-van-gent voorstellen? Benieuwd naar jullie reactie.
Bron: https://www.facebook.com/wido.bourel/
22.12.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/kwaakblazen-aan-de-schelde/
Moderne architectuur en Antwerpen, dat is zoals vele zaken in ‘t Stad, een verhaal op zich. Wat staat ons te wachten bij het renovatieproject van de ‘Boerentoren’? Dat de keuze van Daniël Libeskind als architect niet onmiddellijk peis en vree aankondigt, leert ons de lijdensweg van een ander torenproject van hem in de Occitaanse stad Toulouse.
In de jaren ‘90 hield ik me beroepshalve bezig met uitgaven over architectuur. Wij gaven o.m. een ‘gids voor moderne architectuur in Antwerpen’ uit. Onder deskundige leiding van de auteur kreeg ik de kans om een twintigtal gebouwen, representatief voor de hedendaagse architectuur in de Scheldestad, te bezichtigen. Boeiend, dat wel. Al viel de oogst uiteindelijk vrij mager uit. Ik bezocht ook de konijnenhokken op Linkeroever. Van onze gids kreeg ik het verhaal mee over de architectuurwedstrijd om de Linkeroever in te richten. Dat was in 1933. Een wereldarchitect als Le Corbusier nam deel aan de wedstrijd. Zijn, en alle andere ontwerpen werden uiteindelijk afgevoerd.
Ik dacht er nog aan toen ik, enkele jaren geleden, de cité radieuse van Le Corbusier in Marseille bezocht. Geen spoor van een ‘stralende stad’ maar een bunkerachtige wooneenheid, gevolg van een even theoretische als totalitaire benadering op wonen. Ik zag daar een paar onbemande trendy architectenbureaus en zeldzame kantoren. Verder weinig mensen te bespeuren die er nog echt wilden wonen. Uit ellende had men het gebouw deels vrijgegeven als onderdak voor migranten. Of Antwerpen meer ‘stralende stad’ was geworden met de uitvoering van de plannen van Le Corbusier valt dus te betwijfelen.
In de tijd dat ik vanuit Frans-Vlaanderen naar Antwerpen kwam wonen, was ’t stad, van de Europese steden die ik kende, mijn favoriet. Als ik Antwerpen aan Frans-Vlaamse vrienden liet zien, vestigde ik zo weinig mogelijk de aandacht op die lelijke Linkeroever. Ik vermeed angstvallig nog twee andere plaatsen: de Oudaan, het geklasseerd politiegebouw van Renaat Braem, dat leek op de betonnen kazernes die ik in Oost-Duitsland had gezien, maar dan zonder Vopo’s. En ook de omgeving van … de Boerentoren, meer bepaald de Eiermarkt, een tochtgat van jewelste tussen een ondergrondse garage en een muur van beton. Tot vandaag versnel ik nog steeds als ik er voorbij moet. Mijn gids stelde op een bepaald ogenblik de vraag of wij ons de skyline van Antwerpen konden voorstellen zonder deze twee zogenaamde iconische gebouwen. Ik antwoordde rustig van wel.
Niet alleen Le Corbusier, maar ook de Duitser Hermann Josef Stübben, de Vlamingen Huib Hosten, Henry Van de Velde, Léon Stynen, en anderen stuurden ooit ontwerpen voor Linkeroever. Vlamingen dus, waarvan enkelen met roots in Antwerpen, en dat is net iets anders dan een kosmopolitisch architect als Le Corbusier.
Waarom steeds de keuze voor architecten, hoe wereldbekend ook, die gebouwen ergens neerpoten zonder enige affiniteit met de plaats waarvoor ze een ontwerp indienen?
Dat is precies mijn eerste punt met betrekking tot het project van Fernand Huts en Daniël Libeskind voor de Boerentoren. Waarom steeds de keuze voor architecten, hoe wereldbekend ook, die gebouwen ergens neerpoten zonder enige affiniteit met de plaats waarvoor ze een ontwerp indienen? Waarom is het niet mogelijk om er een wedstrijd van te maken en zo een kans te geven aan talent van eigen bodem? Schat men het niveau van de opleiding architectuur in Vlaanderen en Europa dan zo laag in? Of staat zo’n ‘eigen volk’ gedachte in de weg van lucratieve, niet traceerbare internationale constructies van financiële aard?
De levendige herinnering aan de decennialange klucht van Oosterweel belooft niets goeds voor het project van de Boerentoren. Voor Architect Libeskind, die van conflictueuze projecten zijn handtekening heeft gemaakt, hoort dat er bij. Neem nu zijn project voor een nieuwe toren in de Occitaanse stad Toulouse. Het gaat hier om een volledige nieuwe toren genaamd Tour Occitanie. Het ding moet komen naast het station, en in de directe omgeving van het geklasseerde Canal du Midi. Men plant een toren van 153 meter hoog, 40 verdiepingen, met 11.000 m2 kantoren, een panoramisch restaurant bovenaan, een Hilton hotel, plus kantoren van de Franse spoorwegen onderaan. Het geheel is voorlopig gebudgetteerd op een slordige 130 miljoen, voornamelijk gefinancierd door Parijse investeerders.
Een bouwtoelating werd gegeven in 2019 en het project moest af zijn in 2022. Resultaat: er is nog steeds geen steen gebouwd aan de Tour Occitanie. Protest en juridische procedures draaien voornamelijk rond milieu en sociale bezwaren. De tegenstanders, gegroepeerd in allerlei burgerinitiatieven, verdedigen dat bouwen op zulke hoogte niet de toekomst is van het urbanisme, rekening houdend met de ecologische transitie. Libeskind voorziet in groene beplanting en spiraalvormige tuinen rond het gebouw. Ronduit even utopisch als problematisch voor bewatering, onderhoud en leefbaarheid van planten en bomen op termijn. Er is nog geprocedeerd tegen het feit dat de toren 10.000 omwonenden meer uren in de schaduw zou brengen, en ook wegens het niet passen van zulke toren naast de geklasseerde site van het Canal du midi. De bouwverplichting om een honderdtal sociale woningen in de toren te voorzien werd omzeild door deze woningen elders in de stad te plaatsen.
De burgemeester van Toulouse en de president van de regio ruiken geld en zijn uiteraard voor. Inmiddels hebben de rechtbanken zich uitgesproken over de belangrijkste klachten en mag het project doorgaan. Maar de bouwheren zijn de juridische procedures beu en aarzelen. Er dienen nog lopende juridische pijnpunten met omwonenden te worden opgelost. De financiers willen er niet aan beginnen zo lang niet alle juridische zaken zijn afgehandeld. Het verhaal duurt nu al een half decennium en nog geen tour Occitanie aan de skyline van Toulouse. Het is de zanger Claude Nougaro die in zijn bekende lied ‘Toulouse’ zong: ‘Vandaag klimmen de buildings hoog’. Afwachten of het morgen in Toulouse nog hoger wordt.
Antwerpen, eerlijk gezegd, is er niet mooier op geworden. Ik denk aan de mislukte, kantoor-achtige omkadering van het Steen. Of aan de geplaveide indigestie van het plein voor het operagebouw, spuuglelijke rode lampen als openbare verlichting, en de vloek van de totaal smakeloze hoogbouw naast dezelfde opera. Moet de Boerentoren zo nodig tot een deconstructivistische kwaakblaas-toren worden veranderd in de schaduw van de kathedraal? Als Fernand Huts werkelijk te veel geld heeft stel ik voor dat hij investeert in de ontbrekende tweede toren van de Onze-Lieve-Vrouw-kathedraal, op het businessmodel van de eeuwige werf van de Sagrada Familia in Barcelona. Hij kan dan 100 jaar lang de uitbating van de eeuwigdurende werf verkrijgen. En de tweede toren benutten voor zijn kunstcollectie. Zijn standbeeld, naast die van kathedraal-ontwerper Pieter Appelmans, wijzend naar de Hutstoren en met een steen op zijn schouder, krijgt hij cadeau van ’t Stad.
20.12.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/waren-de-vlaamse-primitieven-alles-behalve-vlaams/
‘Dat is toch evident’, schrijft historicus Jan Dumolyn. ‘De schilder Jan van Eyck, geboren in Maaseik, was geen Vlaming maar een Luikenaar.’ Dat is ook het geval voor Rogier van der Weyden, uit Doornik afkomstig. ‘En’, voegt de professor van PVDA-signatuur eraan toe, ‘hetzelfde geldt voor een schilder als Rubens, geboren in het Duitse Siegen, die als kind naar Antwerpen, ook al niet in Vlaanderen, verhuisde.’ Maar daarmee gaat hij veel te kort door de bocht.
‘Wat stoort aan het begrip Vlaamse Primitieven is dat ze “Vlaams” genoemd worden, terwijl ze uit alle gewesten van de Nederlanden kwamen’, vervolgt Jan Dumolyn. Idem voor de Vlaamse polyfonisten. Op het eerste zicht heeft de mediëvist Dumolyn een punt: de begrippen ‘Vlaams’, ‘Vlaming’ en ‘Vlaanderen’ dekken meer dan de historische lading van het aloude graafschap Vlaanderen. Ze worden vandaag gebruikt om het Nederlandstalig gedeelte van de Zuidelijkste Nederlanden te duiden. Schilders en musici uit de 15de en 16de eeuw kwamen van een beetje overal uit de Nederlanden, Romaanse gouwen incluis. Doet het hedendaagse Vlaanderen de Brabanders en de Limburgers – of moet ik zeggen de Loners – onrecht aan?
Men kan blijven discussiëren over het geslacht van de Engelen. Ben je een migrant als je Van Eyck noemt, als schilder naar Brugge komt, afkomstig bent uit het land van Loon en Diets spreekt? Dezelfde vraag voor Rogier van der Weyden uit Doornik, toen in de Vlaamse invloedssfeer en nog steeds op amper twintig kilometer van de taalgrens. Maaseik en Doornik, is dat hetzelfde als Kaboel en Bagdad? Ten slotte was Rubens helemaal geen Duitse migrant in Antwerpen, maar het kind van een Antwerpse familie gevlucht naar Siegen in Westfalen tijdens de godsdiensttroebelen, die naar het Brabants vaderland was teruggekeerd.
Volgens historici als Dumolyn is dat allemaal de schuld van het opkomende Vlaams nationalisme in de negentiende eeuw. Deze stelling gaat voorbij aan het feit dat de begrippen ‘Vlaming’, ‘Vlaams’ en ‘Vlaanderen’ reeds breder werden opgevat vanaf het ogenblik dat het graafschap Vlaanderen haar invloedssfeer ging uitbreiden. Het fenomeen kan je reeds waarnemen in de elfde eeuw toen ‘Vlaamse’ ridders Willem de Veroveraar een handje ging helpen om Engeland te veroveren. Deze zogenaamde ‘Vlamingen’ kwamen niet alleen uit Vlaanderen, maar ook uit Artesië en het Boonse (de streek van het hedendaagse Bonen, Boulogne-sur-Mer).
Eeuwen later, maakten de politieke toenaderingen tussen Vlaanderen en Brabant, als voorbode van de Bourgondische tijd, dat Vlaanderen een verzamelnaam werd voor meer dan het graafschap in strikte zin. Daarom hadden de Italianen het over de ‘I Fiamminghi’ om naar de Zuid-Nederlandse schilders en de Vlamingen in het algemeen te wijzen, de Spanjaarden over ‘Flandès’ en ‘Flamenco’ om het geheel der Nederlanden aan te duiden en de Fransen over de ‘Franco-Flamands’ om de Zuid-Nederlandse polyfonisten van de Maas tot in Picardië te benoemen.
Het gebruik van de naam ‘Vlaanderen’ om het Nederlandstalig gedeelte van de Zuidelijke Nederlanden aan te duiden heeft wellicht ook te maken met de scheiding tussen noord en zuid, en het ontstaan van Nederland als natie. Het dubbel gebruik van dezelfde naam heeft wellicht meegespeeld om de Zuidelijke Nederlanden anders te duiden. Men kan zich ook de vraag stellen of het gebruik van de benaming ‘Holland’ voor Nederland niet op dezelfde wijze is ontstaan.
Men mag rustig aanbrengen dat de naam ‘Vlaanderen’ vanuit een historisch standpunt onnauwkeurig gekozen is
Persoonlijk gebruik ik nooit ‘Holland’ als synoniem voor Nederland. En was ik een Brabander of een Limburger, zou ik me uiteraard zo noemen. Men mag rustig aanbrengen dat de naam ‘Vlaanderen’ vanuit een historisch standpunt onnauwkeurig gekozen is. Maar deze vaststelling alleen zal de hedendaagse evolutie niet veranderen.
Het is de roem van het graafschap Vlaanderen in Europa en de wereld, die de perceptie van het buitenland dat naar ons keek, heeft bepaald. Een interessant verhaal is de visie van Frankrijk en van de Franstaligen in het algemeen. Na de annexatie van de stad Kamerijk (Cambrai) en van het aartsbisdom Kamerijk bij Frankrijk in de zeventiende eeuw noemde de nieuwe Franse aartsbisschop Fénelon zijn Kamerijkse onderdanen ‘brave Vlamingen’. Kamerijk behoorde nochtans niet tot het graafschap Vlaanderen.
Een halve eeuw later schreef Voltaire over Brussel: ‘Il n’y a à Bruxelles que des Flamands.’ Ten onrechte dus, maar ik wil hiermee enkel aantonen dat de term ‘Vlaams’ al langer dan de negentiende eeuw in Europa in voeg was om de Zuidelijke Nederlanden aan te duiden. De oorzaak van dat alles heeft de Duinkerkse dichter Michiel de Swaen – die als nieuwe Frans-Vlaming een Nederlander avant la lettre bleef – mooi samengevat, wanneer hij Vlaanderen bezong als ‘de bloem van Europa, de pronk van alle landen’.
Sinds Geert van Istendael en Marc Reynebeau enkele jaren geleden probeerden het standbeeld van Hendrik Conscience neer te halen, is de auteur van de Leeuw van Vlaanderen de grote boosdoener van politiek-correct Vlaanderen. Deze deconstructivisten verwijten Conscience van alles en nog wat: door de historische onjuistheden in zijn boeken heeft het belang van de slag der Gulden Sporen proporties aangenomen die het niet zou verdienen.
De Vlaamse nationale feestdag dekt niet de hele zuidelijke Nederlanden, want de Vlaamse coalitie op het slagveld in Kortrijk werd versterkt met Romaanssprekende Henegouwers. Tegelijkertijd stonden de Brabanders aan de kant van de Franse vijand, foei. Alleen Pieter de Coninck verdient in Brugge een standbeeld in Brugge, want de enige echte Jan Breydel nam in werkelijkheid geen deel aan de strijd. De Vlaamse graaf kon niet aanwezig zijn in Kortrijk, want hij vertoefde toen in een Franse gevangenis. En ook de leuze ‘schild en vriend’ is nooit gebruikt tijdens de Brugse Metten.
In zijn boeiende biografie over Hendrik Conscience merkt Johan Vanhecke terecht op dat ‘een historische roman geen geschiedkundig essay is’. Hij stelt rustig de vraag: ‘Heeft iemand kritiek op Walter Scott omdat Ivanhoe een verzonnen figuur was?’ Het is toch vreemd dat schrijvers en historici zoveel last ondervinden om mythen te onderscheiden van hun vakgebied. De beroemde dichter, toneelschrijver en filmmaker Jean Cocteau drukt het zo uit: ‘Mijn voorkeur gaat steeds naar de mythen, meer dan naar de geschiedenis, want de geschiedenis wordt gemaakt uit waarheden die leugens worden, terwijl de mythen worden gemaakt uit leugens die waarheden worden.’
Terwijl de meeste academische historici hun gal uitspuwden tegen de idee alleen al steekt de Gentse historicus Jan Demolyn zijn nek uit en werkt mee aan de Vlaamse kanon. In de leer bij de Italiaanse communistische politiek denker Antonio Gramsci, en als PVDA militant, weet Dumolyn als geen andere dat om de politieke macht te veroveren je eerst de culturele macht moet veroveren, en dus aanwezig moet zijn in de debatten rond het samenstellen van de verfoeide canon.
Dit gezegd zijnde, om de Vlaamse canon op te stellen is een serieuze dosis pragmatisme nodig. De deconstructie van de hele geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden kunnen wij missen als kiespijn. Het project van de Vlaamse canon is inmiddels tot een ideologisch en politiek steekspel gedeclasseerd en riskeert een schot in de leegte te worden. Vertrekken van de Vlaamse realiteit als ze is belet niet om een Zuid-Nederlandse visie op na te houden.
Als Frans-Vlaming – en dus als een echte Vlaming – én Heel-Nederlander zie ik op termijn maar één oplossing om de verwarring ‘Vlaanderen = Zuidelijke Nederlanden’ op te lossen: dat betekent dat de Vlaamse emancipatie de motor moet zijn van een toenadering tot Nederland met het oog op een latere confederatie met dat land.
In afwachting kan men al een deel van de Nederlandse canon, tot aan de scheiding tussen noord en zuid maximaal integreren in de Vlaamse. Verder zal een toenadering tot Nederland de dubbelzinnigheid rond het onnauwkeurig gebruik van namen opgeven en mogelijk maken dat onze provincies, en de naam ‘Nederlanden’ wijd en zijd vrij kunnen uitspreken.
08.12.2022
Lees dit artikel ook op Les Plats-Pays: https://www.les-plats-pays.com/article/flandre-de-wido-bourel-des-questions-qui-suscitent-la-curiosite
Wido Bourel s’intéresse à la Flandre et à la Flandre française en particulier. Il a déjà publié de nombreux articles et quelques ouvrages sur le sujet. Il récidive avec le livre Flandre: Des questions qui dérangent.
Élargissant la collection «Des questions qui dérangent», publiée chez le Breton Yoran Embranner, Wido Bourel nous délivre son point de vue sur une trentaine de sujets à débats ayant cours en Flandre française. Il s’agit davantage d’un avant-propos, d’une introduction, qui a pour objectif de susciter la curiosité autour des thématiques abordées. Celles-ci sont très diverses, et souvent racoleuses, allant de la politique à la symbolique en Flandre à des sujets de société, en passant par des questions de linguistique et des considérations géographiques. Une bonne partie des questions soulevées trouvent trop aisément leur réponse alors que d’autres, bien plus pertinentes, ne sont qu’injustement survolées. Cet ouvrage s’adresse donc aux curieux de Flandre et d’ailleurs, avides de pistes de réflexion pour parfaire leur compréhension l’esprit de la Flandre actuelle de part et d’autre de la «Schreve1».
Wido Bourel a l’habitude des questions entourant notre Flandre. Il l’a déjà montré par le passé, ne serait-ce qu’en choisissant de poursuivre ses études à Anvers et Groningen, par fidélité à sa patrie et par attrait pour la langue néerlandaise. Plus récemment, il a publié l’ouvrage bilingue (français et néerlandais) Olla Vogala, revenant en 200 pages sur l’histoire du flamand, entre divers articles notamment parus sur les plats pays, dont un plaidoyer sur l’enseignement du néerlandais standard en France et un texte d’opinion alertant sur les conséquences de la reconnaissance du west-flamand en tant que langue régionale.
Wido Bourel sait donc de quoi il parle, notamment en ce qui concerne les questions de linguistique. C’est aussi un passionné d’Histoire, qui tient en basse estime le travail de l’ANVT2, dont il se fait procureur de manière frontale dans le chapitre consacré à l’usage et l’enseignement du flamand ou du néerlandais en Flandre française, même si son opinion aussi est lisible en filigrane tout au long du livre. Cela permet au moins à Wido Bourel d’être franc et d’exposer un à un ses arguments, quand il ne répond pas directement à ceux de l’ANVT et ses supporteurs.
Le livre présente un large panel de questions, auxquelles l’auteur répond de façon plus ou moins personnelle. Il déroule ses questions dans un ordre thématique, commençant par la géographie. Les questions sont alors orientées de manière à laisser l’auteur présenter sa définition de la Flandre française, entre la Lys et l’Aa, se limitant en fait au Westhoek français. Les réponses aux questions historiques ne donnent pas de sensation de satiété, puisqu’on a l’impression que l’auteur s’efforce de contenir son propos dans une langue la plus synthétique et la plus pédagogique possible. Cela force à contrer sa faim par une lecture complémentaire. Bien qu’il y ait un risque de perdre en rigueur en survolant ainsi les sujets3, c’est en cela que le livre est une parfaite introduction aux problématiques qui traversent la Flandre française: il nous oblige à compléter sa lecture par d’autres, à aller de l’avant. Il est une belle porte d’entrée vers les questions relatives à la Flandre, et donne envie de creuser les sujets.
le livre est une parfaite introduction aux problématiques qui traversent la Flandre française: il nous oblige à compléter sa lecture par d’autres, à aller de l’avant
Les chapitres portant sur l’identité et la langue sont bien plus personnels pour Wido Bourel, eut égard au fait qu’il s’agit de ses sujets de prédilection. Le Caëstrois n’a pas hésité à (re)prendre les armes contre le controversé film Bienvenue chez les Ch’tis, au point où on se sentirait presque coupable de ressentir de la sympathie pour les Français (du Nord ou d’ailleurs) qui apprécient le film au premier degré. Les réponses qu’il apporte aux questions identitaires visent davantage à guider et inciter à la réflexion, par rapport aux 350 ans qui séparent la Flandre devenue française de la Flandre devenue belge.
La Flandre est-elle toujours une, bien qu’elle soit politiquement triple? La Flandre française est-elle devenue trop différente de la Flandre belge? Autant de questions qui trouvent des éléments de réponse dans ces quelques pages. Les pages consacrées aux questions identitaires sont indéniablement les plus profondes du livre, et elles auraient amplement mérité d’être allongées. Elles parleront particulièrement aux Flamands de France qui, comme moi, tentent de faire sens de l’héritage germanique légué par leurs parents et leurs ascendants avant eux, dans un monde devenu roman.
Enfin, les questions de société et de politique, et tout particulièrement les toutes dernières questions du livre, sont l’occasion pour Wido Bourel d’affirmer ses positions politiques concernant la Flandre française, mais aussi et surtout à propos de la Flandre belge. Il y aborde les questions de l’indépendance et de l’unité de la Flandre et de sa nation (ou ses nations, si l’on considère que la Flandre française est devenue trop française).
Tout au long du livre, Wido Bourel s’est montré provocateur, voire railleur (surtout quand il écrit à propos du film Bienvenue chez les Ch’tis). Ces railleries ont pour cible non pas la classe politique française, ni même des personnes identifiables, mais l’esprit français centralisateur lui-même. Tout le livre n’est qu’un serment politique en faveur d’une Flandre injustement assimilée, tout comme ont pu l’être (et le sont toujours) d’autres régions réputées françaises (Corse, Bretagne, Savoie, Alsace… qui ont par ailleurs toutes eu droit à leur entrée dans la collection «Des questions qui dérangent»), et il ne faut pas attendre de lire les dernières pages, les plus politisées, pour s’en rendre compte.
Wido Bourel, Flandre des questions qui dérangent, Yoran Embanner éditeur, 2022.
Notes:
1Du nom donné à la frontière franco-belge le long du Westhoek.
2Akademie voor Nuuze Vlaemsche Taele ou Institut de la langue régionale flamande en français. L’ANVT promeut entre autres l’apprentissage du dialecte plutôt que du néerlandais standard en Flandre française.
3Perte en rigueur notamment considérant le peu de sources bibliographiques pour appuyer le propos sur l’abbé J.-M. Gantois lorsque Wido Bourel revient sur la parution en 2022 de L’abbé Gantois. L’histoire par Éric Vanneufville.
23.11.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/celine-in-frans-vlaanderen/
In Frankrijk was het de literaire ontdekking van het jaar 2021. Er doken meer dan 6.000 handgeschreven pagina’s van de controversiële auteur en enfant terrible Louis Ferdinand Céline op, deels, tot dan ongepubliceerde manuscripten. Guerre, het eerste boek uit die kubieke meter hoge berg paperassen en nota’s, verscheen in mei jl. De verkoop loopt als een trein, goed voor 150.000 verkochte exemplaren. Opvallend toch voor een verbrande en uitgesproken antisemitische en collaborerende auteur. Een goudmijn voor uitgever Gallimard die onlangs een tweede titel, Londres uitgaf. En er zullen nog publicaties volgen. Guerre is een, deels, autobiografische roman die zich in de Westhoek, aan het front, in de buurt van Ieper afspeelt, vervolgens in een noodziekenhuis in Frans-Vlaanderen.
De manuscripten van Céline gingen verloren in 1944. Hij moest toen in allerijl vluchten voor de repressie. Céline en echtgenote verdwenen richting Duitsland, vervolgens naar Denemarken. ‘Ik liet mijn manuscripten boven op een kast staan’, vertelde hij later. Naar alle waarschijnlijkheid werden ze door de weerstanders die zijn appartement plunderden, gevonden en meegenomen. Weerstanders die zich gedroegen als ordinaire dieven in de euforie van de overwinning. Een van hen zou zelfs in het appartement van Céline gaan wonen. Tachtig jaar later, en veertig jaar na zijn dood, doken deze verloren gewaande manuscripten terug op. Afstammelingen van de betrokken weerstander wachtten tot de dood van de echtgenote van Céline om ze vrij te geven.
Achter de roman Guerre schuilt het levensverhaal van de auteur bij de aanvang van wereldoorlog I. In 1912 engageerde de achttienjarige Louis-Ferdinand Destombes, de echte naam van Céline, zich in het Franse leger. Hij promoveerde tot brigadier, vervolgens tot wachtmeester. In het begin van wereldoorlog I werd hij bevorderd tot onderofficier. In de eerste weken van de oorlog geraakte hij met zijn eenheid betrokken bij de zware gevechten rond Ieper. Tijdens een gevaarlijke missie in de buurt van Poelkapelle werd hij door kogels en door de slag van een sabel zwaar gewond aan de rechterarm.
Hij werd verschillende keren geopereerd, herstelde, maar zou zijn arm nooit meer volledig kunnen gebruiken. De oorlog was voor hem voorbij
Céline kreeg het Franse militaire ereteken en het oorlogskruis met zilveren ster. Niet dat hij hiermee opschepte want het was zijn ding niet. Het hoorde bij de tragikomedie. Hij werd verschillende keren geopereerd, herstelde, maar zou zijn arm nooit meer volledig kunnen gebruiken. De oorlog was voor hem voorbij. Hij werd voor 75 % invalide verklaard en nam vervolgens dienst bij het Franse Consulaat in Londen.
Dit zijn de ware oorlogsfeiten die de achtergrond van Guerre vormen. Het boekje van 130 pagina’s, werd wellicht in 1932 geschreven, toen al in de unieke, gesproken taal die van Céline een vernieuwer van de Franse literatuur maakt. Je moet van hem geen apologie van de oorlog verwachten, geen heldendom en ook geen heldendaden. Volgens Céline kon er niets goeds komen uit zoveel menselijke gruwel en lafheid. Hij noemde de oorlog een vuiligheid, een slachting. Jaren later schreef hij nog:
‘Voor een arme drol in deze wereld bestaan er twee manieren om te creperen: of in de totale onverschilligheid van uw medemensen in vredestijd, of, eens de oorlog gekomen, in de moordende passie van dezelfde dwazen.’
Eerst werd Céline achter het front, naar Duinkerke, gevoerd. Door de ernst van zijn blessures werd hij vervolgens naar het Frans-Vlaamse stadje Hazebroek overgebracht. In het boek heet de stad Peurdu-sur la-Lys. Merkwaardig want Hazebroek ligt helemaal niet aan de Leie. Het noodhospitaal nummer 6 waar hij verbleef, heette ook niet ‘Le virginal secours’ zoals in de fantasie van de auteur, maar College Saint Jacques. Deze befaamde school bestaat nog steeds. Tijdens de eerste wereldoorlog deed ze dienst als noodpost van het Rode Kruis.
Opvallend: ik lees in de geschiedenis van de school dat deze plaats reeds in 1912 door het Franse leger als noodhospitaal was voorzien. Want Frankrijk voorzag al jaren minutieus haar revanche voor de verloren oorlog van 1870-1871, tegen Duitsland. Men zou kost wat kost Elzas-Lotharingen terug bij Frankrijk krijgen, al moest heel Europa hiervoor bloeden. In het College Saint-Jacques, net als in alle Franse scholen van toen, werden de leerlingen voorbereid op de oorlog tegen de Duitse erfvijand. Ze leerden de eerste oefeningen en in de pas lopen op de speelplaats van de school. De lessen geschiedenis dienden om het één en ondeelbare vaderland op te hemelen.
De slaapzaal waar Céline lag bestaat vandaag nog, goed herkenbaar op de vergeelde postkaarten van toen en de foto’s van nu. Het doet tegenwoordig dienst als bibliotheek en archief van het college. Celine noemde de ruimte waar hij met 25 andere patiënten lag, ‘Saint Gonzef’, soldatentaal voor een zaal genoemd naar een of ander heiligenbeeld.
Céline zou een maand in Hazebroek verblijven. Eens terug op de been verkende hij de stad. In zijn boek vertelt hij over een mastodont van een stadhuis in empirestijl, compleet ongepast op de markt van een Vlaamse stad als Hazebroek. Het onding verving het oud stadhuis in elegante Vlaamse renaissance stijl dat in het midden van de markt stond, maar in 1801 door een brand werd verwoest. Céline beschrijft de maandagse markt, de rijke Vlaamse burgerhuizen en de cafés die soldaten regelmatig bezochtten. Veel is sinds die tijd rond de grote markt van Hazebroek niet veranderd. Hazebroek, beslist een bezoek waard, ook om in de sfeer van het boek te komen.
Céline werd er even verliefd op een verpleegster. In het boek heet ze juffrouw Lespinasse, in het echte leven Alice David, een deftige dame van veertig jaar, dochter van de directeur van de lokale krant l’Indicateur des Flandres. Weekblad dat nog steeds bestaat. En hier schakelt Céline in zijn roman over naar wilde, seksuele soldatenfantasieën met verpleegsters die de patiënten goed verzorgen, en zelfs meer dan dat.
Zelf erken ik in Céline een groot schrijver. Al ben ik geen fan van zijn grove taal en het onverteerbaar, rabiaat antisemitisme van zijn latere boeken. Ik erken wel de geniale pennentrek om de kleinheid van het menselijk bestaan te beschrijven. De romans van Céline beklijven door hun aanklacht tegen de zelfgenoegzaamheid, de arrogantie en de straffeloosheid van de machthebbers, of ze nu democraten, dictators of generaals zijn. Onlangs is het vervolg op Guerre verschenen, nu wel een kanjer van meer dan 500 pagina’s, met als titel Londres, de stad waar Céline terechtkwam na zijn gedwongen verblijf in Hazebroek.
20.11.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/een-oorverdovende-stilte-heerst-in-de-kortrijkse-bibliotheek-de-franse-nederlanden/
Ooit gehoord van de bibliotheek de Franse Nederlanden? Vijftig jaar geleden werd deze unieke bibliotheek plechtig ingehuldigd in Kortrijk. Het moest een belangrijk centrum en archief worden voor de studie van Frans-Vlaanderen en de Nederlanden in Frankrijk. Resultaat van een halve eeuw Vlaamse universitaire emancipatie: een oorverdovende stilte én een slapende cultuurschat bij de Kulak.
Het was een bonte waaier van intellectueel West-Vlaanderen die, in oktober 1972, verzameling had geblazen in het groot auditorium van een splinternieuwe Kulak in Kortrijk. Aanleiding was de academische zitting voor de oprichting van de bibliotheek De Franse Nederlanden. Prominent volk was aanwezig. Bekende namen als de schrijver André Demedts, Luc Verbeke de bezieler van het Komitee voor Frans-Vlaanderen, Jozef Deleu van de stichting Ons Erfdeel, historicus Dr. Eric Defoort. En ook verschillende vertegenwoordigers van de stichting Zannekin, zonder wie dit boekenfonds nooit in Kortrijk was terechtgekomen.
De kern van dit boekenfonds berustte op de overname van de bibliotheek van wijlen Jean-Marie Gantois (1904-1968). De bekende Frans-Vlaamse voorman was midden het tumult van mei ‘68 plots overleden. Om het te zeggen met de woorden van Dr. Eric Defoort in De Standaard van 28 oktober 1969: het ging om een erfenis van ‘140 lopende meters waardevolle boeken’. Een unieke en zeer waardevolle verzameling boeken en documenten allerlei over de Nederlanden in Frankrijk.
De stichting Zannekin had zich altijd geïnteresseerd in de geschiedenis van en ingespannen voor deze gebieden van de Nederlanden die vandaag buiten Vlaanderen en Nederland vallen. Zannekin was testamentair aangeduid als de verwerver van de bibliotheek en het archief van Gantois. De vereniging wou dit boekenfonds een nuttige bestemming geven. Er werd gezocht naar een waardevolle overnemer en een wervelend project. De stad Ieper was even in de running, maar liet het op het laatste moment afweten. De Kulak bleek uiteindelijk warm te lopen om een heuse bibliotheek over de Franse Nederlanden in Kortrijk te vestigen.
Ik heb me steeds afgevraagd waarom dit project niet ‘Jean-Marie Gantoisbibliotheek’ werd genoemd, naar de naam van de oorspronkelijke eigenaar. Dat was enigszins te begrijpen, om het project open te trekken en om de Kulak te profileren als een open poort aan de grens met Frans-Vlaanderen. Maar deze keuze paste vooral niet in het politiek-correct denken van toen. Men zag de boeken van Gantois graag komen, maar zijn naam kon men missen als kiespijn. Historische figuren voor de eeuwigheid de grond inboren in plaats van hun beweegredenen en de tijdsgeest trachten te begrijpen, weet je wel.
Het dossier Gantois ging voorbij aan de vraag naar schuld en onschuld van één persoon of één vereniging. Men had parallel het proces van de wandaden van het jakobijnse Frankrijk moeten voeren, die tot de Frans-Vlaamse etnocide en linguicide had geleid. De handhaving van culturele activiteiten in oorlogstijd zou dan als gevolg worden beoordeeld en niet als oorzaak.
De eerste jaren van de Bibliotheek de Franse Nederlanden waren veel belovend. Ook Frans-Vlamingen vonden de weg naar Kortrijk. De toen nog jonge Dr. Eric Defoort zette, als toenmalige bibliothecaris van de Kulak, zijn brede schouders onder het project. De boeken werden geïnventariseerd, waar nodig gebonden. Er volgden allerlei publicaties over de briefwisseling en het archief van Jean-Marie Gantois. Vele artikels over alle mogelijke figuren uit de kringen van Gantois werden gepubliceerd. De meeste verschenen in de publicaties van Ons Erfdeel, vandaag De Lage Landen.
De soms eenzijdige Hineininterpreterung van Eric Defoort met betrekking tot de figuur Jean-Marie Gantois bleek uiteindelijk geen beletsel om vorm te geven aan het project dat groeide van een geërfd boekenfonds tot een heuse bibliotheek en documentatiecentrum de Franse Nederlanden.
De bibliotheek de Franse Nederlanden maakte in het begin vele vorsers en studenten gelukkig. Eric Defoort werd in 1982 benoemd als hoogleraar geschiedenis en hoofdbibliothecaris aan de Katholieke Universiteit Brussel. Of dat het begin van de neergang van het project luidde is niet duidelijk. Maar na enkele jaren naarstige arbeid werd het geleidelijk aan stiller rond de bibliotheek.
Ik heb er zeer mijn twijfels over dat de bibliotheek de Franse Nederlanden nog als dusdanig naar voren wordt gebracht door de Kulak, en dat ze nog even druk geraadpleegd wordt als in de beginjaren. Dat het fonds nog wordt aangevuld met nieuwe publicaties, zoals het uitdrukkelijk de bedoeling was, blijkt ook niet uit mijn persoonlijke ervaring.
Voor enkele van mijn persoonlijke publicaties die ik ooit de bibliotheek kosteloos stuurde kreeg ik zelfs geen dankwoord. Wie de mensen van de bibliotheek-commissie zijn die vandaag over dat alles moeten waken, conform het overnamecontract, mag Joost weten. Wordt het niet stilaan tijd dat de Kulak uit haar slaap ontwaakt?
De ervaring die verschillende mensen met de Bibliotheek de Franse Nederlanden hebben bevestigen mijn ervaring. Ik weet van een verzameling Zuid-Afrikaboeken, onder meer uit het bezit van de schrijvers André Demedts en Jan Deloof, geschonken aan de bibliotheek de Franse Nederlanden. De gulle gevers hebben hier ook nooit meer van gehoord.
Ik weet dat, bij leven, de taalkundige en Frans-Vlaanderenspecialist Cyiel Moeyaert twijfelde of hij zijn papieren moest toevertrouwen aan de Kulak. Hij meldde me dat hij daar slechte ervaringen mee had en dat bepaalde van zijn vroegere giften spoorloos waren. Er bestaat een volledige inventaris van het archief van Gantois gemaakt door dr. Michiel Nuyttens. Zelfs de betrokkene twijfelt over wat er van het archiefmateriaal zelf geworden is.
Het archief van Jean-Marie Gantois is als het ware uniek en in die zin nog waardevoller dan zijn boeken. De Kulak heeft de plicht bekend te maken wat haar plannen zijn met dat archief dat ook alle Frans-Vlamingen aanbelangt. Het overnamecontract vijftig jaar geleden voorzag in duidelijke clausules over beheer en doelstellingen van het boekenfonds van Jean-Marie Gantois. Bepaalde voorwaarden worden duidelijk niet gerespecteerd.
Er is dringend nood aan meer transparantie over de werking, de plannen en ambities van de Kulak om de bibliotheek de Franse Nederlanden nieuw leven in te blazen. Vlaanderen kan zich niet permitteren zulk een fonds te verwerven, om dan jaren later dit patrimonium te verwaarlozen en het project in stilte te begraven. Frans-Vlaanderen verwacht snel een antwoord. Ik stel me tegelijk dezelfde vraag over de vele archieven en fondsen die bij Vlaamse Universitaire instellingen terechtkomen, hun toegankelijkheid los van de happy few, en hun veiligheid voor de toekomst.
05.11.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/groene-gemeenteraad-straatsburg-verbiedt-kruisbeelden-op-kerstmarkt/
Als onze vertegenwoordigers des volks in Europa bij hun maandelijkse verblijf in Straatsburg de kerstmarkt bezoeken, moeten ze vanaf dit jaar rekening houden met het nieuwe reglement. De groene gemeenteraad heeft beslist de verkoop van allerlei producten op de kerstmarkt te verbieden. Tot grote woede van handelaars en inwoners die protesteren tegen deze verregaande inmenging. Het begin van een afbraakpolitiek die moet leiden naar de verdwijning van de kerstmarkt?
Dit is de officiële lijst van voedingsproducten die vanaf dit jaar niet meer mogen worden verkocht op de kerstmarkt van Straatsburg. Het gaat om champagne, popcorn, kerstdonuts, tartiflette (op basis van aardappelen, kaas, spek en witte wijn), gebraden kip, en raclette.
Er is ook een lijst van verboden niet-voeding: haarbanden, kerstlaarzen, paraplu’s, vlechtwerk, poncho’s, petten, kerstartikelen voor honden en katten.
En dan is er ook nog een lijst ‘verboden onder voorbehoud’, wat dat ook moge betekenen. Het gaat om asbakken, flesopeners, broodplanken, kerstdassen, kruisbeelden, sneeuwbollen, kerstaffiches, postkaarten, kalenders, muismatten, tandpasta en onderhoudsproducten.
De aloude kerstmarkt van Straatsburg heet in het Elzassisch Christkindelmärik. Ze bestaat sinds 1570 en baadt in de sfeer van de Duitse traditionele kerstmarkten. De kerstmarkt begint op de eerste zaterdag van de advent en eindigt op 24 december. Meer dan twee miljoen bezoekers uit de hele wereld komen er jaarlijks op af.
Toegegeven, kerstmarkten van zulke omvang lijken soms meer op een kermis of op een supermarkt in openlucht. Meer lokale en artisanale producten zou wellicht beter zijn. Maar of die evolutie er zal komen door groene dictaten, verbodslijsten en politieke bemoeienissen allerlei?
Men krijgt de verkozenen des volks die men verdient. Dat de groenen in Straatsburg twee jaar geleden aan de macht kwamen, heeft vooral te maken met het absenteïsme, de enige overwinnaar van de verkiezingen in Frankrijk in de laatste jaren. In Straatsburg hebben maar 37 % van de inwoners gestemd voor de tweede ronde van de laatste gemeenteraadsverkiezingen. Zo zijn de groenen van de linkse partij EELV, wat staat voor Europe-Ecologie-Les Verts, aan de macht gekomen.
Als je dan de Elzassers gaat dicteren wat mag en niet op hun kerstmarkt, is dat zoals spuwen op de zwijgende meerderheid én op een oeroude traditie
Bij het minste incident is er voor zo’n bestuur geen draagvlak, want men vertegenwoordigt maar een kleine minderheid van de bevolking. Hoeveel is 41% van 37 % van de stemmen zoals in Straatsburg het geval is? Als je dan de Elzassers gaat dicteren wat mag en niet op hun kerstmarkt, is dat zoals spuwen op de zwijgende meerderheid én op een oeroude traditie.
De winnares van de gemeenteraadsverkiezingen van 2020, op de lijst van EELV, in Straatsburg, tevens huidige burgemeester, heet Jeanne Barseghian. Als vrouw, als groene, en nu als burgemeester van een grote stad, bezit ze het ideaal profiel voor latere nationale ambities. Barseghian is 42 jaar oud en heeft een opleiding genoten als juriste. Ze kwam naar Straatsburg om milieurecht te studeren, en bleef er wonen. Ze studeerde ook in Münster en Berlijn en haar partner is Duits. Meer banden heeft ze niet met deze toch, historisch gezien, zeer bijzondere stad, en dat laat zich voelen. Ironisch genoeg werkte ze tijdens haar studies, als verkoopster op… de Straatsburgse kerstmarkt.
Militante sinds meer dan twintig jaar voor allerlei groene initiatieven, was haar eerste bestuursdaad als burgemeester het formuleren van een ‘verklaring van klimatologische hoogdringendheid’ in Straatsburg. In feite is deze verklaring niets anders dan een uitgekiende communicatie. Voor het overige is het programma zogezegd typisch groen, meer bomen in de stad, stopzetten van alle grote projecten, meer betalen voor parkeren, meer belastingen voor B&B’ s, minder licht.
Een groen project dat geen groen licht kreeg, was het plan van de nieuwe gemeenteraad om een subsidie van 2,5 miljoen euro toe te kennen aan de Turkse vereniging Millî Görüs, voor de bouw van de Eyyub Sultanmoskee in Straatsburg. De subsidie werd in april jl. afgevoerd na zware druk van de Franse minister van binnenlandse zaken, Gérard Darmanin. Hij beschuldigde de Straatsburgse burgemeester ervan ‘buitenlandse inmenging’ te subsidiëren.
Zelf is Jeanne Barseghian geboren in een Parijse voorstad uit een Bretoense moeder en een vader met Armeense roots. Haar vader behoort tot de gemeenschap van Turkse Armeniërs. Sarkis Barseghian, haar overgrootvader, werd als een van de eerste Armeniërs aangehouden en vermoord op 24 april 1915, samen met nog 250 andere Armeense intellectuelen en leiders in Istanboel. Deze datum geldt als het begin van de Armeense genocide. Het is haar grootmoeder, de schrijfster Berdjouhi Barseghian, ooit een van de drie eerste vrouwelijke volksvertegenwoordigers van de democratische republiek Armenië, die uiteindelijk in 1924 voor de Sovjets naar Frankrijk vluchtte.
Dat verklaart waarom Jeanne Barseghian Armeens studeerde. Ze hielp ook mee aan een documentaire over Armenië voor ARTE. In Straatsburg richtte ze een afdeling van de vereniging SEVAK op, genoemmd naar de Armeense dichter en vertaler Parouir Sévak, die de socioculturele banden tussen Europa en Armenië wil versterken.
Straatsburg noemt zich graag ‘kersthoofdstad’. Zelfs een groene burgemeester kan dat niet negeren. En toch… Barseghian en haar team trachten na alle commotie de verbodsbepalingen te rechtvaardigen met de verklaring dat de kersmarkt ‘een republikeinse en seculiere organisatie is, maar met de magie van historische en traditionele wortels’.
De stad gaat nu, zoals dat heet, in gesprek met de handelaars en de inwoners om een en ander trachten uit te klaren. Het groene gemeentebestuur is zogezegd niet verbaasd over de polemiek maar ‘werkt naarstig verder’. Arrogantie en betweterij is eigen aan het groen activisme van hier tot in Straatsburg. Maar voor handelaars die hun voorraden voor de kerstmarkt maanden op voorhand moeten bestellen, zijn de investeringen al lang achter de rug. Ze kunnen zich na twee jaar covid geen nieuwe financieel fiasco veroorloven.
Wat ook in de lucht hangt, is een beperking van de kerstmarkt in duur en in tijd, omwille van de ‘energiecrisis’
Niet alle plannen van de stad zijn al uit de doeken gedaan. Wat ook in de lucht hangt, is een beperking van de kerstmarkt in duur en in tijd, omwille van de ‘energiecrisis’. Benieuwd of de groenen dàt nog gaan durven doordrukken na de ontstane polemiek.
Op sociale media maken heel wat Elzassers zich vrolijk over de heisa. Een kleine bloemlezing: ‘Is het verbod op champagne bedoeld als een promotie voor de Crémant d’Alsace?’, ‘Geen raclette meer in kaasland? Het einde van de wereld is nabij!’. Er zijn ook ernstigere reacties: ‘Het stadsbestuur moet zich enkel bezig houden met de huur van de standplaats. De handelaars zijn wijs genoeg om hun aanbod zelf te reguleren.’ Of ‘Geldt het verbod op kruisbeelden ook voor tekens en symbolen van andere religies, zoals de islamitische sluiers?’ En nog: ‘Binnenkort ook boeken of muziek verbieden?’
Het valt op hoe de groenen, overal in Europa en ook hier in Straatsburg, elke dag een beetje totalitairder te werk gaan om de gedragingen van mensen en instellingen naar hun hand te zetten. De echte vraag in Straatsburg is: bestaat er een verborgen groene agenda om de kerstmarkt op termijn te sluiten?
De krant Les dernières nouvelles d’Alsace probeert de nieuwe ‘ideale wereld’, die onder onze ogen ontstaat, nog humoristisch te benaderen en blijft positief: ‘We zijn gerustgesteld voor de volgende edities. Dankzij de verdwijning van petten en raclet, wordt de magie van de Straatsburgse kerstmarkt in ere hersteld.’
20.10.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-lotgevallen-van-een-bretoens-volkslied-in-oekraine/
Bij ons staat het lied bekend als de meezinger ‘wat zullen we drinken zeven dagen lang’. Weinig mensen weten dat het oorspronkelijk gaat om ‘Son ar chistr‘. Een Bretoens lied dat staat voor ‘het lied van de cider’. In het Bretoens, en ook in vele andere talen, werd het vele miljoenen keren gedraaid en beluisterd. Het lied is momenteel tot in Oekraïne populair. Dat laatste, zogezegd, tot ergernis van de Russen. Die klagen het lied aan alsof het om een ‘nazilied van de Luftwaffe’ gaat. Dat de wereld momenteel zot draait, is een vaststelling, spijtig genoeg, al meer dan ‘zeven dagen lang’.
In onze taal werd dit Bretoense lied gezongen door Bots, een Nederlandse band opgericht in 1974 en als groep bekend om zijn links politiek activisme. Zelf noemden ze dat liever ‘strijdcultuur’. Dit laat zich voelen in de Nederlandse tekst. Die is geen vertaling, maar een versie met een sociaal-politieke boodschap die niets meer met het origineel Bretoense lied te maken heeft. De Nederlandse versie lijkt meer op een drinklied voor de vakbonden na een betoging. Het verzacht ongetwijfeld de zeden als achtergrondmuziek voor een PdvA-meeting. Voor de liefhebbers van oude lp’s: het staat op de A-kant van het album ‘Voor God en Vaderland’.
Het komt nog steeds voor in de hitparade van de zogenaamde nederpopklassiekers
‘Wat zullen we drinken’ werd een succes, dankzij de Bretoense volksmuziek. Het komt nog steeds voor in de hitparade van de zogenaamde nederpopklassiekers. Voor de liefhebbers van het pseudo-Keltische genre bestaat er een andere Nederlandstalige versie. Die wordt gezongen door de folkgroep Rapalje en brengt ons een beetje dichter bij de oorspronkelijke bedoeling en sfeer.
Geef me dan maar het Bretoens origineel, een gezellig drinkliedje zonder pretentie. Voor de kenners eerst enkele verzen in het Bretoens:
Son Ar Chistr
Ev chistr ’ta Laou, rak chistr zo mat,
Ur blank, ur blank ar chopinad
Ar chistr zo graet ‘vit bout evet,
Hag ar merc’hed ‘vit bout karet
In het Nederlands letterlijk vertaald klinkt het ongeveer zo:
Het lied van de cider
Drink cider Laou want cider is lekker
Een cent, een cent voor een pint
Cider is gemaakt om te drinken
En de meisjes om lief te hebben
Wie denkt dat dit lied een oer-Keltische achtergrond heeft, is fout. Het werd in 1929 gecomponeerd door twee jonge Bretoense boeren, Jean-Bernard en Jean-Marie Prima. De twee broers maakten er een spel van om volkse deuntjes te componeren en liederen te schrijven die ze zongen tijdens de dagelijkse werkzaamheden op de boerderij. De oorspronkelijke tekst werd geschreven in het Bretoens van Bro-Gernev (Cornwall) en kende verschillende versies. Het lied werd in 1951 opgemerkt en genoteerd door de bekende Bretoense musicoloog Polig Monjarret. Het sudderde vele jaren in de Bretoense folkmilieus en werd gezongen door een half dozijn groepen. Wereldberoemd in Bretagne, een goed begin.
In 1970 bedacht Alan Stivell, de beroemde Bretoense harpist en zanger, een eigen interpretatie van ‘Son ar chistr’ voor zijn album Reflets. Het was in de periode dat Stivell zorgde voor een overdonderende doorbraak van de Keltische harp. Door zijn interpretatie maakte het lied snel furore in de Europese folkwereld. Het werd gecoverd door de Chieftains. Het inspireerde de Lombaardse Antonio Branduardi voor zijn prachtige ‘Gulliver’. Volgden nog vele vertalingen waarvan een Engelse, een Duitse die ook in de Duitstalige wereld werd gebracht door de Nederlandse groep Bots. ‘Son Ar Chistr‘ werd, als het ware, een Bretoense wereldhit.
officieuze hymne van de Luftwaffe, de luchtmacht van nazi-Duitsland
De titel van de Duitse versie, je raadt het, beste lezer, luidt ‘was wollen wir trinken, 7 Tage lang’. Deze trouwe vertaling van het ‘strijdbare’ Nederlandse lied heeft nu ook het Oekraïense volk bereikt en geïnspireerd. Er circuleert dezer dagen een video waar je een groep Oekraïense kinderen ziet optreden met een leuk danspasje op dit meeslepende deuntje. De onschuld zelve, zou je denken, ware het niet dat deze video onlangs op sociale media opdook met als verbazende Russische commentaar: Oekraïense kinderen zingen een ‘officieuze hymne van de Luftwaffe, de luchtmacht van nazi-Duitsland geleid door Herman Goering. Je zou denken dat muziek de zeden verzacht in oorlogstijden. Neen dus.
Bij een eenvoudige check op Google vond uw dienaar wel de ‘hymne van de Luftwaffe’, althans volgens een Russische versie. Bij ingave van de zoekterm ‘Luftwaffe march’, kwam onmiddellijk een ‘marching anthem — Luftwaffe SS’ tevoorschijn met de Duitse tekst van het lied ‘was wollen wir trinken 7 Tage lang’. Met andere woorden: de Russen doen alsof onze Nederlandse ‘wat zullen wij drinken’ en dus het Bretoense ‘Son ar chistr’ iets te maken hebben met de naziperiode. De Duitse tekst is vergezeld door een Russische vertaling die ik niet kan beoordelen. De marsmuziek die erbij hoort, wel. En die heeft evenmin met ons Bretoense liedje iets te maken. Ik herken de muziek van de Engelse film The battle of Britain ofte ‘Aces High March’ van de Britse componist en dirigent Ron Goodwin.
De Russen lachen in hun vuist
Dat de Russische bevolking wordt wijsgemaakt dat ‘was wollen wir trinken 7 Tage lang’ een officieuze hymne van de luchtmacht van nazi-Duitsland is, is wat het is. Dat deze manipulatietechnieken verder worden gebruikt om als een boemerang in ons gezicht terug te komen telkens de gelegenheid zich voordoet, hebben we aan onszelf te danken. Tijdens mijn summier onderzoek zag ik ook even het liedje ‘Erika’ passeren, eveneens voorzien van een Russische vertaling. Mijn hypothese is dat het incident rond het zogenaamde Duitse ‘nazilied Erika’ dat onlangs in de actualiteit kwam, ook van Russische oorsprong is. En dat Vlaamse en Westerse journalisten, gevangen in hun welbeproefde methode van de reductio ad Hitlerum, eringeluisd zijn. De Russen lachen in hun vuist.
Dat de wereld momenteel zot draait is een vaststelling, spijtig genoeg, al meer dan ‘zeven dagen lang’.
08.10.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/hoe-vlaanderen-een-vazal-van-frankrijk-werd/
Vorig jaar, in volle covidtijd, verraste een Frans-Vlaamse supermarkt in Halewijn (Halluin), dat is een gemeente bij het West-Vlaamse Menen, maar dan net over de grens, met een verwelkoming in de taal van de ‘grensklanten’. Het klonk zo: ‘Liebe Grenzkunden. Sie können weiterhin bei uns einkaufen!’. De Franse supermarkt werd er door zijn Vlaamse klanten vriendelijk op attent gemaakt dat de tekst op het reclamebord geen Nederlands, maar Duits was. Hoe zeg je dat, ‘ein Irrtum’ in het Frans? Het mocht al een wonder heten dat de Franse supermarkt ontdekte dat in Menen Nederlands werd gesproken. Een jaar later is een bord, deze keer in de juiste taal, terug van toepassing, maar met een aangepaste boodschap: ‘Beste grensklanten, in Frans-Vlaanderen is alles goedkoper’.
Tanken in de grensstreek lijkt op een processie van Echternach. De ene keer is de prijs aan de pomp aan deze kant van de schreve goedkoper. Maanden later is het omgekeerd. Voor de liefhebbers: je spaart momenteel 20% op benzine en 15% op diesel als je in Frans-Vlaanderen tankt (op basis van de gemiddelde prijzen op 16 september jl.).
Voor de prijzen in de supermarkt is de situatie duidelijk en standvastig. Tien jaar geleden waren er al verschillen te noteren tussen 10 en 20%, goedkoper aan Franse kant. Momenteel gaat het opnieuw om 15 tot 20 % goedkoper, en soms meer. Ik ken West-Vlamingen die al jaren trouwe klant zijn in de supermarkten in Duinkerke of in het Rijselse. Ze vinden het de moeite waard om daar alle basisproducten te kopen.
We horen dagelijks hetzelfde verhaal. Die hoge prijzen, dat is de brede rug van Poetin, de schuld van de oorlog met Oekraïne, de schaarste aan gas, en dus de dure verwarming, de onbetaalbare elektriciteit, de hoge transportkosten enzovoort. Over de kostprijs en de economische gevolgen van covid wordt vreemd genoeg gezwegen.
Tien jaar geleden was er wel gas, maar geen covid, en geen oorlog tussen Rusland en Oekraïne, maar de prijsverschillen bestonden toen al
Tien jaar geleden was er wel gas, maar geen covid, en geen oorlog tussen Rusland en Oekraïne, maar de prijsverschillen bestonden toen al.
Voor wat Frankrijk betreft wordt gewezen naar de prijsoorlog tussen de grote Franse supermarkten. Dat zal wel. Maar onze dochter, die in Nederland woont, vertelt ons hoeveel goedkoper sommige basisproducten in de Nederlandse supermarkt wel zijn in vergelijking met Vlaanderen. Als voor Nederland geen Franse prijsoorlog geldt, wat is er dan wel aan de hand?
Een ander argument is de schaalgrootte. België is klein. Nederland is groter, Frankrijk en Duitsland zijn reuzen. Uiteraard speelt de schaalgrootte een rol. Het is een waarheid als een koe dat men betere inkooprijzen bekomt voor grotere volumes. Alhoewel: de distributie negotieert en koopt op voorhand telkens het kan en vormt een buffer tegen de prijsverhogingen, verzacht ze en spreidt ze in de tijd. Grote groepen die centraal en dus beter inkopen zijn evenzeer aanwezig in België. Denk aan internationale bedrijven als Carrefour, Lidl, Aldi en Albert Heyn.
Een aparte problematiek vormen de grote merken die ook per land, hun prijzen dicteren. Daarvoor hebben de supermarkten eigen labels bedacht. Als dat niet alles opvangt is het toch een waardevol alternatief voor uw en mijn portemonnee. Er is voor alles een oplossing.
De volgende post die prijzen duurder maakt is de promotie en marketing, zegt men. Voor grote afzetlanden met één taal is het leven op het eerste zicht vrij simpel. Een klein land met twee of meerdere talen betekent meer kosten. Specialisten gaan uit van 5 tot 7%. De oplagen van folders en catalogen zijn bescheiden, de kosten per stuk hoger. Bovenop, moet je in meerdere talen drukken. Idem voor de inrichtings- en functioneringskosten van een winkel. Maar de digitale wereld is dat deels aan het oplossen.
Het zijn vooral de grote internationale bedrijven die, vanuit de ivoren toren in de Europese hoofdkwartieren, de plaatselijke markten onderschatten en hun landelijke vestigingen op kosten jagen. Ze denken alles op te lossen met standaardoplossingen en met groot geld binnen de korstmogelijke tijd. Slimme bedrijven passen zich aan, zijn creatief, en zetten de tering naar de nering om meer voordelen te halen uit meerkosten. En ze respecteren uiteraard de taal van hun Vlaamse klanten.
Natuurlijk heeft wat voorafging invloed op de prijzen. Maar er zijn andere oorzaken die fundamenteler zijn en waarvoor men in politiek en sociaal Belgiëland de ogen sluit.
De bruto loonkosten voor de werkgevers liggen in Vlaanderen 13 tot 15% hoger dan in Frankrijk en 21% hoger dan in Nederland
De bruto loonkosten voor de werkgevers liggen in Vlaanderen 13 tot 15% hoger dan in Frankrijk en 21% hoger dan in Nederland. De rekening is dan snel gemaakt.
Het automatisch systeem van de index, uniek in Europa, speelt hierbij een rol. Met de index is het als de vraag over de kip en het ei: komt er een indexering van de lonen omdat de prijzen van basisproducten verhogen? Of verhoogt de prijs van de basisproducten sneller dan in de omliggende landen omwille van de index?
Als ik even mag vergelijken met Frankrijk- waarmee ik niet bedoel dat men daar het paradijs op aarde aantreft – zou de komende dubbele index binnenkort nogmaals 7% gaan bedragen. De lonen in Frankrijk zullen terwijl misschien 2 tot 3% stijgen, en wel verspreid over een langere periode. De omvang, gekoppeld aan de snelheid van de weerslag op de reeds hogere loonkosten, en dus mede op de prijzen in de winkel, is voor alle partijen in Vlaanderen, sociaal en concurrentieel een vicieuze cirkel.
Mij gaat het niet over zin of onzin van de index. Maar wel over de kost van het totaal loonpakket voor de werkgever in dit land en het deel dat netto overblijft voor de werknemer. Ook dat is vrij uniek in Europa, maar dan wel in negatieve zin.
Het ergste moet nog komen. Ik heb me gewaagd aan een snelle vergelijking van energiekosten in België en Frankrijk. Om een lang verhaal kort te maken kom ik tot de conclusie dat de energiefactuur voor een handelaar hier momenteel 41% duurder is dan voor een handelaar in Frans-Vlaanderen. Uiteraard subsidieert de Franse staat, heer en meester inzake eigen energie, royaal de energiefactuur van zijn onderdanen. Maar voor België geldt vanwege dezelfde Franse leveranciers de harde werkelijkheid van de marktprijzen en van het vrije ondernemerschap. En dat kost ons dus 41% meer.
Voor wie van precieze referenties houdt: voor dit onderdeel steun ik op gegevens van eind juli 2022 (Household Energie price index). Ik geef hier de gas- en stroomprijzen in euro per kwh in resp. België (B), Frankrijk (F), Nederland (NL) en Luxemburg (LUX):
Gasprijzen :
B 12,25 ; F 10,68 ; NL 23,19 ; LUX 10,54
Stroomprijzen :
B 35,05 ; F 24,83 ; NL 30,51 ; LUX 21,41
U leest het goed: uw stroomkosten liggen 41,15% hoger dan in Frankrijk, 14,88% hoger dan in Nederland en 63,70% hoger dan in het Groothertogdom Luxemburg. Dat laatste land is nochtans veel kleiner dan België.
Kort door de bocht is de hoofdoorzaak van dit alles, los van de vele taxen, het feit dat dit land zijn energiepoot aan Frankrijk heeft versast
Kort door de bocht is de hoofdoorzaak van dit alles, los van de vele taxen, het feit dat dit land zijn energiepoot aan Frankrijk heeft versast. Dat hebben wij niet te danken aan Poetin, maar wel aan de Paarse regering van liberalen en socialisten onder de lumineuze leiding van Verhofstadt II.
De slotsom van deze totale uitverkoop, of juister gezegd van deze criminele daad, speelde zich af in 2006. Onze Guy, op bezoek bij de Franse president Chirac, verklaarde toen, aldus de krant De Standaard, dat het voor hem ‘niet belangrijk was wie de aandeelhouder was van de kerncentrales van ons land en dat hij alleen maar bezorgd was om de consument’.
Vlaanderen als vazalstaat van Frankrijk, met dank aan ‘da joenk’. De ultraliberalen die, binnenkort, en samen met de socialisten, op kosten van de Vlamingen en van Deborah, ons ook het Waals faillissement door de strot zullen duwen, brengen Vlaanderen terug naar de middeleeuwen.
23.09.2022
Lees dit artikel ook op Doorbraak: https://doorbraak.be/de-savoie-in-alle-staten/
De Savoie bestaat vandaag uit twee Franse departementen in de Alpen waar de Fransen bij voorkeur op wintersport gaan. Vroeger was de Savoie een belangrijk hertogdom, een strategisch kruispunt in de Alpen. Sinds 1720 vormde de Savoie samen met Sardinië, het vorstendom Piëmont, het hertogdom Aosta, het graafschap Nizza (Nice) en Ligurië – dat is de streek van Genua – een heus koninkrijk. Het scheelde niet veel of de Mont-Blanc was niet de hoogste berg van Frankrijk geweest. De Franse president François Mitterrand, op bezoek in de regio, verklaarde op een onbewaakt moment: ‘De Savoie, dat is niet helemaal Frankrijk’.
Laurent Blondaz, voorzitter van de regionalistische beweging ‘Mouvement Région Savoie’, citeert in zijn boek ‘Savoie. Des questions qui dérangent’ de modale Parijzenaar die de Savoyards, dat zijn de inwoners van de Savoie, karikaturaal beschrijft. Hij vat de Parijse arrogantie op in een boutade: ‘De Savoyards leven in houten blokhutten, ze eten elke maaltijd fondue en ze verplaatsen zich altijd op ski’s’. Daarom gebruik ik hier de term ‘Savoyer’ om aan de clichés van de ‘Savoyards’ als achterlijk-boerenvolk-tussen-de-koeien-in-de-bergen te ontsnappen.
De allereerste eis van de Savoyers is kernachtig gevat in een citaat van een andere man uit de streek, Antoine Borrel (1878-1961): ‘Er zijn vandaag twee departementen die de naam Savoie dragen, maar er is maar één Savoie en dat is het land van onze voorouders’. Dat is meteen het voornaamste streven van alle autonomisten en regionalisten sinds de Savoie bij Frankrijk is toegevoegd. De noordelijke Savoie heet nu officieel Haute Savoie met steden als Annecy en Chamonix, en de andere, kortweg, Savoie met Chambéry en Albertville.
‘In de tijd dat de Savoie Italiaans was’, is een van die zinloze uitdrukkingen die je in Frankrijk wel eens hoort. De Savoie is nooit Italiaans geweest, om de eenvoudige reden dat Italië in 1860 nog niet bestond. Italië ontstond pas in maart 1861, bijna een jaar na de aanhechting van de Savoie bij Frankrijk. Het feit dat de eenheid van Italië het werk was van koning Victor Emmanuel II, familiaal, behorend tot het huis van Savoie, is misschien verwarrend maar verandert er niets aan. Integendeel, Victor Emmanuel II, die de Savoie en Nizza aan Frankrijk cadeau gaf in ruil voor steun bij het ontstaan van de nieuwe staat Italië, wordt door de Savoyers als een verrader beschouwd.
Toen de Savoie, samen met Nizza, op 14 juni 1860 bij Frankrijk werd aangehecht behoorde ze tot het soevereine koninkrijk van Piëmont-Sardinië. De Savoyers spreken ook graag van Stati Sabaudi. Een eerste poging van Frankrijk om de Savoie te annexeren had plaats in 1792, tijdens de Franse Revolutie. Dat deze poging geen goede herinnering heeft nagelaten getuigt het feit dat in 1892, op de viering van de honderdste verjaardag van deze brutale annexatie, alle volksvertegenwoordigers en senatoren uit de Savoie de feestelijkheden boycotten.
Bij de brutale annexatie van 1792 werd door de Franse staat bewust vermeden de Savoie opnieuw departement du Mont-Blanc te noemen. Deze naam, die de Franse revolutionairen aan de Savoie hadden gegeven, deed de bevolking te veel denken aan de bloedbaden aangericht door de Franse Revolutie. Alleen om die reden kon de Savoie haar historische naam behouden. Wel werd er bewust gekozen om ze onmiddellijk in twee departementen te splitsen, in een poging om de historische eenheid van de streek meteen te breken.
De Walen die hopen om ooit een bijzondere status binnen Frankrijk te krijgen zijn verwittigd: het beloofde Frans vaderland heeft nog nooit zijn engagementen gehouden als het gaat om decentralisatie en zelfbestuur
Het verdrag van Turijn, dat op 24 maart 1860 tussen Frankrijk en het koninkrijk Piëmont-Sardinië werd gesloten, hield ook bepaalde beperkingen in. De Savoie diende de status van een vrije zone te krijgen: het recht om eigen munt te slaan en uit te geven moest worden behouden, alsook als de eigen juridische en academische instellingen. Het onderwijs van de eigen geschiedenis dat later, in 1920 in alle stilte werd afgeschaft, diende te worden gegarandeerd. Met andere woorden: de Savoie had bij aanvang een bijzonder zelfstandige status moeten krijgen. Maar voor Frankrijk was dat onderdeel van het verdrag een vodje papier. De Walen die hopen om ooit een bijzondere status binnen Frankrijk te krijgen zijn verwittigd: het beloofde Frans vaderland heeft nog nooit zijn engagementen gehouden als het gaat om decentralisatie en zelfbestuur.
In 1995 werd de Ligue Savoisienne of Savoyaanse Liga opgericht. Vaststellend dat de volksraadpleging van 1860 werd vervalst met nul stemmen tegen de aanhechting bij Frankrijk, en dat Frankrijk zich niet hield aan de clausules van het Verdrag van Turijn, streefde de Liga naar een onafhankelijke staat Savoie. De Liga was aangesloten bij de Europese Vrije Alliantie. In oktober 2012 werd de beweging opgeheven. Sindsdien streven verschillende groepen voor onafhankelijkheid. Enkele namen: Etat Federal de Savoie, Confédération Savoisienne, Pour la Savoie, Savoie Libre Jeune.
Voor sommigen is de ultieme droom de restitutie van een heuse federale Alpenstaat met als naam Arpitanië
Voor sommigen is de ultieme droom de restitutie van een heuse federale Alpenstaat met als naam Arpitanië. Anderen voelen er meer voor om de streek als nieuw kanton bij de Zwitserse confederatie te laten aanleunen.
De autonomisten en regionalisten, verzameld rond de beweging Mouvement Régions Savoie, streven voornamelijk naar een regio met autonome status die de twee departementen samenbrengt. De beweging werd in de beginjaren beïnvloed door het ideeëngoed van de Zwitserse filosoof en schrijver Denis de Rougemont. Het steunt minder op historische eisen en verdedigt een federalisme naar Zwitserse en Italiaanse voorbeelden.
Of ze nu aanhanger zijn van zelfbestuur of van onafhankelijkheid, de Savoyaanse verenigingen verzamelen rond enkele voorname eisen. Naast het samensmelten van de twee departementen op Frans grondgebied willen ze de erkenning en bescherming van hun streektaal, vroeger met de verwarrende naam Franco-Provencaals aangeduid maar die ze zelf Arpitaanse taal noemen. De Arpitaanse taal is in groot gevaar: amper 80.000 mensen spreken nog Arpitaans. Ze eisen het recht op onderwijs van de Savoyaanse geschiedenis, door Frankrijk discreet stopgezet in 1919. Een algemene klacht is ook het gebrek aan betaalbare woningen voor de eigen bewoners, de invasie van tweedeverblijvers en de smakeloze, wilde urbanisatie van de skioorden door investeerders uit de Franse hoofdstad. Talloze protesten hebben ook te maken met de milieuvervuiling door het wagen- en transportvervoer en met de aanleg van nieuwe wegeninfrastructuur om de Alpen te doorkruisen.
*Savoie. Des questions qui dérangent, Laurent Blondaz, Uitgeverij Yoran Embanner, 2022
18.09.2022