François Decoster, de gewaardeerde ondervoorzitter van de regio Hauts-de-France, heeft aangekondigd dat hij binnenkort de relatie tussen Hauts-de-France en Nederland in Den Haag zal bespreken. Hij zal daarbij ook een oproep doen om het onderwijs van het Nederlands te faciliteren in Noord-Frankrijk.
Het is goed dat men elkaar ontmoet en het onderwerp van het onderwijs van het Nederlands ter sprake brengt. Echter: de bal ligt niet eerst bij Nederland of Vlaanderen. De vraag is eerst: wat doet Hauts-de-France en Frankrijk zelf voor het Nederlands? Een gesprek voeren tussen politieke notabelen over de voortgang van de processie van Echternach brengt geen zoden aan de dijk.
De erkenning en subsidiëring door Hauts-de-France van het gesproken Frans-Vlaams als streektaal, zonder dat het Nederlands, de geschreven standaardtaal, erkend wordt, is niet zomaar het gevolg van gebrek aan kennis. Het met forse Franse subsidies laten verspreiden dat het Frans-Vlaams een andere taal is dan het Nederlands en dat het Nederlands een vreemde taal is voor de streek, is de klassieke Franse truc om te verdelen en te heersen.
Dit is in het verleden met succes toegepast in de Elzas. Daar werd na de Tweede Wereldoorlog het Duits eerst verboden. Vervolgens werd door Parijs het Duits verruild voor het Elzassisch, om het Duits, de standaaardtaal, tegen te houden. Toen de Elzassers inzagen dat ze in Europa verder gingen met het Duits, werd deze taal eindelijk erkend als, letterkijk ‘een van de streektalen’ van Elzas, maar zonder het woord ‘Duits’ in de officiële tekst op te nemen. ‘Il faut le faire’, zeggen ze in het Frans.
Frans-Vlaanderen heeft dezelfde weg gevolgd, maar is nog niet aan het einde van zijn Latijn: eerst werd het Frans-Vlaams bestreden en verboden; eens zo goed als verdwenen, wordt de streektaal zogezegd beschermd. Het Nederlands wordt daarbij bewust buiten beschouwing gelaten. De laatste stap die nu eerst moet komen aan Franse zijde, is de erkenning van het Nederlands als bijkomende streektaal, net zoals dat het geval is met het Duits naast het Elzassisch.
Het debat over enkele opleidingen meer of minder is uiteraard relevant, maar Vlaanderen en Nederland moeten ook diplomatieke initiatieven nemen en actief op tafel kloppen. Het is van groot belang dat het Nederlands in Noord-Frankrijk eindelijk erkend wordt als regionale taal en als taal van de buren. Dit is de enige acceptabele route voor een streek die door sommige taalkundigen wordt gezien als de bakermat van de Nederlandse taal.
Momenteel is armoede troef. Enkele pijnpunten: het duurt jaren voordat de hoogleraren Nederlands aan de universiteiten worden vervangen, als ze al worden vervangen; de lessen ‘flamand occidental’ laten qua pedagogiek te wensen over vanwege gebrek aan deskundige docenten en gaan amper vooruit; de opleidingen Nederlands worden gegeven door bekwame en gekwalificeerde leerkrachten, maar moeten nu concurreren met de lessen Frans-Vlaams; de financiële steun vanuit Vlaanderen en Nederland laat te wensen over, terwijl bijvoorbeeld het Huis van het Nederlands in Belle elke kwartaal moet bedelen om de financiën rond te krijgen en andere initiatieven dreigen te worden stopgezet bij gebrek aan geld.
De Taalunie lijkt Frans-Vlaanderen al lang te zijn vergeten en richt zich liever op modieuze, multiculturele onderwerpen. Het historische taalgebied is al lang geen prioriteit meer en interesseert niemand meer.
Om met een Nederlands spreekwoord te spreken: wat baten kaars en bril, als de uil niet zien en wil.
13.09.2025