Laurent Breeuws-Loos en Irene van Elderen, twee doctoraalstudenten van respectievelijk de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Leiden, hebben de vondst van hun studentenleven gedaan. In de archieven van de Abdij van Park in Leuven ontdekten ze een middeleeuws perkament met een penneproef van Van den Vos Reynaerde. Deze vondst is opmerkelijk, omdat er slechts twee Middelnederlandse teksten van dit epos, late kopieën uit de 14de en 15de eeuw, bekend zijn.
Van den Vos Reynaerde is waarschijnlijk ontstaan rond 1250-1260. Interessant is dat Dr. Maurits Gysseling dit dierenverhaal eerder in de 11de eeuw meende te kunnen dateren.
De Fransen claimen het auteurschap van ‘le Roman de Renart’. Maar dat is onterecht, want de Reinaert die wij kennen is het werk van een Vlaming, waarvan alleen de naam Willem (‘Willem die Madocke maecte’) is overgeleverd. Het geboorteland van Reinaert is Gent en het Waasland. Er bestaat ook een oerversie van Ysengrimus, in het Latijn geschreven door Nivard van Gent en daterend uit 1148. Hier krijgt Dr. Gysseling gelijk: de Franse tekst moet geïnspireerd zijn op het Vlaamse dierenepos.
Ook in het Franse verhaal zijn de namen van Vlaamse afkomst: Ysengrin de wolf, Baudoin (Bokart) de ezel, Bruno of Bruin de beer, Couart de haas, Tibert de kat, Conil de konijn, Hermengart de wolvin, Sharpebek, Firapel, Ordegale, Pantecroet, Rukenawe, enzovoort. En ook ‘Re(i)na(e)rt’, de vos zelf. Als dat niet uit het Middelnederlands komt! Wat de Fransen aan dit verhaal hebben overgehouden, is dat een vos in het Frans vanaf die periode ‘renard’ het woord ‘goupil’ definitief heeft verdrongen.
Ik vergat bijna de verzen op het perkament die onze twee doctoraalstudenten in Leuven vonden:
“Wie so wille wachte hem dies/ Die scade hevet of verlies/ Ende groet ongheval/ Over hem so willet al.”
Vrij vertaald: “Een ongeluk komt nooit alleen.”
Voor wie meer wil weten:
Breeuws-Loos, Laurent, & Van Elderen, Irene, ‘Vroege receptiesporen van Van den vos Reynaerde en Spiegel historiael op een onbekend fragment in de Abdij van Park (Heverlee, Archief Abdij van Park, VIIIB20/120)’, Spiegel der Letteren, 64.3 (2022), 257-270.
19.04.2025
Op de webstek De Lage Landen van deze maand lees ik een artikel van Lotte Jensen. Zij is cultuurhistorica en hoogleraar Nederlandse literatuur. Dit jaar bekleedt ze de Isabelle de Charrière Leerstoel aan de Rijselse Universiteit.
Lotte stelt vragen over het begrip ‘denker der Nederlanden’. Ze vraagt zich af of België ook bij de Nederlanden hoort. Dit naar aanleiding van de benoeming van auteur David Van Reybrouck als opperdenker van de Nederlanden. Deze eretitel wordt jaarlijks verleend door de ‘Maand van de Filosofie’, een Nederlandse stichting, in samenwerking met Filosofie Magazine en het dagblad Trouw.
Lotte heeft een probleem met de suggestie dat België vanzelfsprekend onderdeel van de Nederlanden is. Ze kan zich nog net terugvinden in ‘De Lage Landen’, maar niet in ‘de Nederlanden’. Het feit dat dit artikel verschijnt in een tijdschrift dat De Lage Landen heet, erfgename van Ons Erfdeel, is opmerkelijk. Plotseling zoekt een halve eeuw Vlaams-Nederlands cultuurpolitiek naar een nieuw vaderland.
Cultuurgoeroe Jozef Deleu heeft decennia lang de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland belichaamd. Dit deed hij met diplomatieke voorzichtigheid, eigen aan de culturele intelligentsia. Jarenlang publiceerde zijn stichting een jaarboek met de titel De Franse Nederlanden, wat precies verwijst naar de, volgens Lotte, onbestaande Nederlanden ‘extra muros’.
Lotte Jensen benadrukt in haar artikel de historisch onjuiste gedachte dat het begrip “Nederlanden” een “Hollands” patent zou hebben. Ze voegt eraan toe: ‘Ik dacht dat de periode van de Zeventien Provinciën (1543-1585) en het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) al weer ver achter ons lagen.’
Na dit te hebben gelezen, was ik benieuwd naar de definitie van “De Nederlanden” op internet. Ik raadpleegde Wikipedia en las: “De Nederlanden of De Lage Landen is een regio in Noordwest-Europa die ongeveer overeenkomt met de huidige Benelux (België, Nederland en Luxemburg) en de Franse departementen Nord, Pas-de-Calais, het graafschap Artesië en Picardië ten noorden van de Somme.”
Volgens Wikipedia lopen de Nederlanden dus vandaag over vier landen tot aan de Somme. Verder las ik: “Vanaf de zestiende eeuw werd de Lage Landen een gangbare benaming voor de Nederlandse gewesten, ook wel aangeduid als Vlaanderen, Nederlanden, België en Pays-Bas.”
Het is voldoende om enkele historische kaarten en boeken te raadplegen. Dan blijkt dat er meer “Nederlanden” zijn geweest dan alleen de Zeventien Provinciën en de Verenigde Nederlanden onder Willem I. Het begrip ‘Nederlanden’ dekt uiteraard meer dan het huidige Nederland. Hier is een niet-uitputtende opsomming:
Moet er nog meer “Nederlanden” zijn? Dan voeg ik het concept van de Benelux toe aan de lijst!
Ik laat mijn lezers mijn commentaar over het nut van het bekronen van mediafiguren als dichters en denkers van het vaderland besparen. Maar dat de redactie van De Lage Landen zo’n stuk publiceert is, als je het mij vraagt, een zielige afgang na een halve eeuw cultuurwerk van de Stichting.
Wido Bourel
PS: Tenslotte nog een bericht voor Lotte: Op uw webpagina lees ik over de gastcolleges die u geeft aan de ‘Université de Lille (Frankrijk)’. Lille, beste Lotte, heet in het Nederlands Rijsel. Dat is altijd zo geweest. Rijsel lag vroeger in de … Nederlanden en ligt nog steeds in een streek die de Fransen ook Pays-Bas français noemen, oftewel de Franse Nederlanden of Nederlanden in Frankrijk.
* “Denker der Nederlanden, hoort België daar dan ook bij”. Artikel van Lotte Jensen verschenen op 9 april 2025 op de webstek De Lage Landen
19.04.2025
Gisteren was ik in Bellegem bij Kortrijk (restaurant Argendael) om te spreken voor de lokale groep KIWANIS over Frans-Vlaanderen, naar aanleiding van mijn boek FRANS EN TOCH VLAAMS, het verhaal van Frans-Vlaanderen.
Het werd in alle opzichten een geslaagde avond, mede dankzij gastheer Filip Flamée en de zeer geboeide leden van KIWANIS Kortrijk.
Wilt u ook meer weten over Frans-Vlaanderen? Bijvoorbeeld waarom er een streektaal wordt gesproken maar in de standaardtaal wordt geschreven, waarom Napoleon zo slecht Frans sprak, of waarom onze voorouders niet de Galliërs waren, maar de Franken, Saksen en Friezen?
Wie graag een lezing over Frans-Vlaanderen en een signeercessie wil organiseren, kan contact met mij opnemen voor een geschikte datum en de voorwaarden.
18.04.2025
In april 1918, tijdens het Duitse lenteoffensief, werd de oude Commanderij van Kaaster grotendeels verwoest. Alleen de toegangspoort uit 1796, met bovenaan een ciborie, en een raampartij met jaargangen 1570 en 166 herinneren nog aan de oorspronkelijke gebouwen. In 1932 werd de Commanderij deels heropgebouwd volgens het grondplan van de oude structuur. In de 17de eeuw omvatte het een omgracht opperhof met het huis van de commandeur, en een neerhof met woning, schuur, bakhuis, dreef, brug en toegangspoort. De kapel op het binnenhof, goed zichtbaar op oude tekeningen, werd in 1812 gesloopt.
De eerste sporen van de Commanderij dateren van 1160-1162, toen het fungeerde als een bijhuis van de orde der tempeliers. Een acte uit 1293 bevestigt dit, alsook de rechten, vrijheden en vrijstellingen van de inwoners van Kaaster. In 1312 hoorde de vestiging in Kaaster bij de commanderij van Slijpe, nabij Middelkerke.
Toen de orde der tempeliers werd ontbonden, gingen hun bezittingen over naar de orde van Malta, inclusief de site van Kaaster, die in die periode werd geleid door ridder Bernard van Caester. Deze Bernard verdedigde zijn medebroeders in Parijs tijdens het conflict met de Franse koning en de paus. Hij weigerde de Tempeliers te verloochenen en zocht, na de terechtstelling van zijn kompanen en de ontbinding van de orde, zijn toevlucht bij de hospitaalridders.
In 1565 werd Kaaster een hoofdcommanderij, waar verschillende afdelingen in Vlaanderen en Artesië onder vielen. Vanaf dat moment werd de commanderij, gelegen tegen de Galgebeek op grondgebied Eke, niet langer Commanderij van Eke, maar van Kaaster genoemd. Bij de aantreding van broeder ridder Claude de Beauclaire d’Achres als nieuwe commandeur bezocht hij alle bijhuizen van de Commanderij. Op 26 mei 1668 werd er een visitatierapport opgemaakt.
De Commanderij was belangrijk. Tot 1790 werd ze bestuurd door achttien Commandeurs. De laatste commandeur, Eugene Camille de Rohan, werd in 1790 tijdens de Franse Revolutie gedwongen om af te treden.
De Commanderij leidde voortaan over 41 lenen, niet alleen in Kaaster en Eke, maar ook in Borre, Wormhout, Winnezele, Lomme, Radingem, Verlingen, Elverdinge, Brugge, Ruiselede, Anzegem en Waregem. Ook uit Zeeland kreeg de Kaasterse Commanderij inkomsten.
De commandeurs van Kaaster spraken recht over de gemeenten Kaaster en Eke, en ook over een uitgebreid gebied, waaronder Noordberkin, Hazebroek en Okselare. De status van de Commanderij blijkt uit de bouw van het wethuis* in 1614, langs de oude weg van Kassel naar Belle. Dit gebouw, bekend als de gewezen herberg de Caesterlinde, is nu een particuliere woning.
De kapel van de Drie Maagden, centraal gelegen in het dorp, wordt op alle plannen van de Commanderij afgebeeld. Echter, de bronnen geven geen informatie over een mogelijk verband tussen de kapel en de orde van Malta of de tempeliers. Wel wordt er melding gemaakt van een conflict over de inkomsten van de kapel, die niet naar de parochie van Kaaster gingen.
Wat zou de geschiedenis zijn zonder verhalen over tempeliers, geheime gangen en verborgen schatten? Ook in Kaaster bestaat zo’n verhaal, vertelde mijn grootmoeder. Er zou een ondergrondse gang lopen tussen de Commanderij en de kelder van een oud huis naast het gemeentehuis van Kaaster. Ze beweerde de toegang tot de gang ooit gezien te hebben. Het huis is inmiddels gesloopt, en niemand weet nog van de geheime gang die naar de Commanderij leidt…
In mijn jeugd bezocht ik de Commanderij vaak. De boer die de commanderij pachtte kweekte klein fruit. Elke ochtend plukte ik frambozen om wat centen te verdienen. Rond 10 uur werd het te warm voor het plukken, dus maakte ik mijn dagelijkse wandeling rond de oude Commanderij, dromend van ridders en geheime gangen uit vervlogen tijden…
16.04.2025
Op 15 april 1672 wordt Charles de Batz de Castelmore, graaf van d’Artagnan, benoemd tot generaal-majoor en kapitein-luitenant van de Musketiers van de Franse koning, en tot gouverneur van Rijsel. Het gaat hier niet om de romanheld van Alexandre Dumas, maar om de historische d’Artagnan, een hoge officier van de Franse bezettingstroepen. Als gouverneur van de bezetter genoot hij uiteraard niet veel populariteit en besloot hij daarom opnieuw op het slagveld te dienen.
Een jaar later, op 25 juni 1673, wordt hij tijdens het beleg van Maastricht dodelijk getroffen door een musketkogel. Vreemd genoeg staat de lokale overheid toe dat er in Maastricht een standbeeld van d’Artagnan wordt opgericht. Hiermee ontstaat een amalgaan van de romantische held van Alexandre Dumas en de hoge officier van een leger dat onze streken in vuur en vlam zette en hier misdaden pleegde tegen de bevolking van de Zuidelijke Nederlanden.
15.04.2025
Op 14 april 1127 verleende de graaf van Vlaanderen, Willem Clito, een keure aan de stad Sint-Omaars. Deze tekst, opgesteld in het Latijn, is de oudste uitvoerige en originele keure die in de Nederlanden bewaard is gebleven. Het diende als model voor de keuren van andere Vlaamse steden.
Dit document is ontstaan uit de strijd om de opvolging van graaf Karel de Goede, die op 2 maart 1127 werd vermoord en geen erfgenaam achterliet. Verschillende kandidaten meldden zich en zochten de gunst van hun onderdanen en de steden. Willem Clito kon aanspraak maken op het graafschap via zijn grootmoeder Mathilde van Vlaanderen, die getrouwd was met Willem de Veroveraar. Hoewel hij enkele maanden aan de macht was, wist zijn meest hardnekkige tegenstrever, Diederik van de Elzas, uiteindelijk het pleit in zijn voordeel te beslechten, dankzij de steun van de Vlaamse steden. Diederik hield zich aan de keure van Sint-Omaars.
Met deze keure werd ondubbelzinnig vastgesteld dat de vorst de wetten moet naleven. De rechtbank van de stad kreeg voortaan, in geval van betwisting, de bevoegdheid om zaken te behandelen en te beoordelen, ook als de landsheer betrokken was.
Historicus Raoul C. van Caenegem merkt op dat in de twaalfde eeuw “een landsheer onderwerpen aan de rechtspraak van zijn eigen onderdanen moet bij vele tijdgenoten als opstandige taal zijn overgekomen.”
14.04.2025