WIDOPEDIA
Een blog over Frans-Vlaanderen, de Nederlanden en Europa
Wido Bourel

Meest recente berichten
Archieven
Kernwoorden

Een erfenis zonder testament

Hoe en waarom ik Nederlands leerde

Er is op deze wereld één enkele weg
die niemand anders kan gaan dan jij.
Vraag niet waarheen hij leidt. Ga!

Friedrich Nietzsche 

Ik ben een Frans-Vlaming die Nederlands studeerde en die stap heeft mijn verdere leven bepaald.
“Waarom wil je in godsnaam Nederlands leren ?” vroegen vrienden en familie.
“Je kan er niets mee doen” klonk het weinig bemoedigend, “die Belgen spreken toch allemaal Frans”. En “je hebt toch veel meer aan Engels en Duits” argumenteerden weer anderen.

Mijn ouders spraken thuis Vlaams en met hen de hele familie en de mensen van het dorp. “Nederlands begrijpt hier niemand en Vlaams, dat is een dialect. Daar kom je nergens mee” was thuis het oordeel.

Maar ik was niet te vermurwen. Op een dag in 1970, het jaar dat in Frankrijk Charles de Gaulle, de grote pauw, stierf, verzamelde ik mijn spaarcenten, sprong op de fiets en reed naar Ieper. In de plaatselijke boekhandel kocht ik het nieuwste Standaard vertaalwoordenboek.
De ondertitel van mijn woordenboek klonk even veelbelovend als belangrijk: Nouveau Dictionnaire Erasme. Heel de wereld mocht tegen zijn maar ik wou en zou Nederlands leren.

Mijn oude woordenboek

Wat moet ik dikwijls en lang in dit woordenboek gebladerd hebben. Ik heb er zichtbaar strijd mee geleverd, het ziet er veelgebruikt en versleten uit. De rug is los gekomen, de snede vertoont vlekken en het verzuurde papier ruikt stoffig. Maar het staat nog als een baken in mijn boekenkast.

Ik sleurde het overal mee. Op school neusde ik er de hele dag in, tot grote ergernis van mijn leraren. Zelfs op de fiets en waar ik ook ging langs Vlaamse wegen.

Mijn tactiek was kort en krachtig: het woordenboek van buiten leren. Zo ken ik nog steeds de eerste woorden van de letter A uit het hoofd: aafje, aagtappel, aai, aaien, aak, aaks, aakschipper, aal …

In mijn oud woordenboek staan veel trefwoorden onderstreept. Ze zeggen veel over mijn interesses van toen. Soms staan er aantekeningen naast met vertalingen van moeilijke woorden en uitdrukkingen in een haastig handschrift.

Om de woorden uit mijn woordenboek tot leven te brengen ontwikkelde ik snel een nieuwe methode. Thuis kleefde ik etiketten op alle mogelijke voorwerpen en ik scheef er de Nederlandse naam op: tafel, stoel, deur, kraan , noem maar op. Ons huis was snel volgeplakt, van de keuken tot de zolder. Tot groot misnoegen van moeder. Hoewel, een onvoorzien collateraal gevolg was dat het hele huis mee Nederlands studeerde …

Maar ik kon die Nederlandse woorden eigenlijk niet goed uitspreken en moest dus naar een andere oplossing zoeken. Umberto Ecco schrijft ergens: “je kunt klaarblijkelijk ook loskomen van een slechte vorming”.

Positief aan dit onorthodoxe leerproces bleef evenwel mijn voorliefde voor woordenboeken en woordenlijsten. Het heeft me in mijn verdere leven goed geholpen.

Een erfenis zonder testament

“Wat men ook doet, elkeen herbouwt het monument op zijn eigen manier. Maar het betekent al heel wat als men daarvoor uitsluitend oorspronkelijke stenen gebruikt”, aldus Marguerite Yourcenar.

De oorspronkelijke stenen om me de klanken van het Nederlands eigen te maken waren het Vlaams van de streek. Het was de omgangstaal tussen mijn ouders, maar niet tussen ouders en kinderen. Daarom kon ik het Vlaams goed verstaan maar niet zo vlot spreken.

Vader (1927-1995) had op school voor de eerste keer Frans gesproken. Bij hem thuis spraken ze uitsluitend Vlaams. Dat was ook zo aan moederskant. Mijn grootouders spraken Frans met een zwaar Vlaams accent. Mijn twee grootvaders hadden de – voor hun vreemde – Franse taal geleerd tijdens hun legerdienst. En van mijn overgrootvader aan moederskant, Léon Vandenbroucke, vertelt de familietraditie dat hij zeer mooi Vlaams sprak. Hij begreep ook goed Nederlands en kon het vlot schrijven.

De familie Bourel die sinds enkele generaties in Kaaster (Caestre) leeft, heeft haar wortels in Noordberkin (Vieux-Berquin), en verder, aan de grens tussen het oude graafschap Vlaanderen en Vlaams Artesië.

De Frans-Vlaamse volksvertegenwoordiger Jules Lemire getuigde nog in Biekorf dat in de 19e eeuw de taalgrens in Noordberkin als het ware door de kerk liep. De Vlaamssprekende mannen en vrouwen stonden gescheiden aan de ene kant. De Franssprekende kerkgangers aan de andere zijde. Stel je voor: op Frans grondgebied! Maar in de tijd dat mijn voorouders er woonden was de gemeente nog eentalig Vlaams. Een ver verwant van onze familie is Meester Albertus Josephus Bourel, met een Nederlandstalige gedenkplaat vereeuwigd op de muur van de kerk in Herzele:

HIER VOOREN LEGT BEGRAVEN
DEN EERWEERDIGEN HEER
ENDE MEESTER ALBERTUS
JOSEPHUS BOUREL
DEN WELKEN GEDUERENDE
51 IAEREN 11 MAENDEN, HET
PRIESTERLYK AMPT LOFFE-
LYK EN WEERDIG BEDIENT
HEEFT TE WEETEN: 2 IAE-
REN ALS DESERVITOR TOT
NOORD-BERQUIN

Ook Winok Bourel (1802-1880), de rederijker en volkse schoonschrijver uit Eke (Eecke), had een band met onze familie. Van bij de oprichting was hij corresponderend lid van het Vlaams Komitee van Frankrijk. Winok schreef gedichten en gelegenheidsverzen in het Nederlands. Teksten voor de hoogdagen van het leven: huwelijken, jubilea, overlijdens, eigenhandig verlucht met volkse motieven. Ik wilde Nederlands leren om heel praktische redenen. Kunnen spreken met mensen over “de schreve” in Vlaanderen en in Nederland; aan een baan geraken ondanks de grote werkeloosheid in de streek. Maar ik wou vooral die oude teksten en archieven van mijn en onze voorouders kunnen lezen en begrijpen. Telkens ik het kerkhof van Kaaster bezocht, overviel me een zonderlinge gedachte: de doden hier spreken onder elkaar alleen maar Vlaams. Als ze zouden terugkomen zou ik voor mijn eigendorpsgenoten een vreemde zijn als ik hun taal niet sprak.

De Franse dichter René Char schrijft: Notre héritage n’est précédé. D’aucun testament. Ik denk dat ik het ook zo voelde in die dagen: ik was de drager van een erfenis zonder testament. Dat testament moest ik dus maar zelf schrijven.

Mijn taalstrijd

Ik liep school in het Lycée des Flandres in Hazebroek. Met enkele schoolvrienden hadden wij er een Vlaamse Club opgericht. Deze kon op de voorzichtige steun rekenen van enkele leraren. Met hun medewerking organiseerden wij succesvolle reizen naar Rotterdam en naar Antwerpen. Op onze vraag week onze leraar economie soms af van het jaarprogramma om ons te onderhouden over de Benelux-economie.

In mijn oude woordenboek zijn de woorden “zelfbestuur” en “zelfbeschikkingsrecht” onderstreept. Dat kwam zo. In die dagen kon ik onze leraar filosofie overtuigen les te geven over deze begrippen. Ik schreef voor de les filosofie een verhandeling over de belangrijke Nederduitse calvinistische denker Johannes Althusius (1557-1638), in Frankrijk toen totaal onbekend. Ik had de vader van het subsidiariteitsprincipe ontdekt in een boek over de geschiedenis van de stad Emden (Oost-Friesland), waar Althusius Ratssyndicus was.

De rechtsgeleerde Althusius was een bewonderaar van de opstand van Oranje tegen Spanje. In de stad Emden paste hij zijn theorieën over zelfbestuur toe . Hierdoor werd Emden een autonoom Nederlands bastion in Oost-Friesland. Mijn tekst over Johannes Althusius werd toen door dezelfde leraar filosofie weken lang in de klas besproken.

Voor de toepassing van deze theorieën op school kregen we minder steun van het lerarenkorps. Dat werd duidelijk toen ik op een dag besloot tot actie en naar de directie stapte om de oprichting van een cursus Nederlands te eisen. Ergens had ik gelezen dat dit in Frankrijk al kon als vijf ouders erom vroegen. En zo gezegd zo gedaan: in amper een week verzamelden wij meer dan 75 handtekeningen van ouders.

De provisor kon er niet echt om lachen. Het was voor hem eenvoudiger om een leraar Portugees of Arabisch te vinden. Maar een leraar Nederlands? Waar moest hij die gaan zoeken? “Op 15 km van hier, over de grens”, luidde ons antwoord. Maar zo eenvoudig ging dat toen niet.

De zaak escaleerde toen onze Vlaamse Club een staking organiseerde ten gunste van een Nederlandse cursus in de school. In het post “68 tijdperk konden wij makkelijk rekenen op de steun van alle klassen, vrienden en vriendinnen. Het onderwerp was, eerlijk gezegd, van weinig belang. Het was het protest dat telde.

Ik werd door de directie op het matje geroepen. De situatie liep een beetje uit de hand toen ik de man van antwoord diende met epitheta als “suppô ;t du jacobinisme francais”“complice de l’assassinat de notre culture” en ik bespaar u de minder fraaie dingen. De waarschuwing die mijn ouders toegestuurd kregen van de schooldirectie loog er niet om.

Thuis besefte men dat het uit de hand liep en kon men er niet om lachen. Ik was tenslotte maar 16 jaar oud.

Op school kreeg ik voortaan als bijnaam “le Flamand” en het was bedoeld als een eretitel. Mijn plannen voor een cursus Nederlands hield ik koppig vol en het kwam er uiteindelijk van, na twee jaar discussie. Maar zelf kon ik er niet meer van genieten omdat ik een andere oplossing had gevonden.

Een netwerk Nederlands

Mijn zoektocht naar een geschikte cursus Nederlands bracht me naar Steenvoorde. In het plaatselijk gemeentehuis werd een cursus Nederlands georganiseerd, gesteund door het KFV.

In mijn jaar waren er oorspronkelijk niet zoveel leerlingen ingeschreven. Maar ik trommelde discreet enkele vrienden uit de Vlaamse Club bij elkaar. Ik bezit nog een foto van de cursus Nederlands in Steenvoorde anno 1971. De helft van de cursisten waren leerlingen uit mijn klas in het “Lycée des Flandres”.

Een van deze leerlingen was mijn beste vriend Stéphane Lebleu, Stef De Blauwe voor de vrienden. Hij had zijn hele jeugd in overzeese gebieden gewoond waar zijn vader als Franse politieofficier werkte. Zo ver van Vlaanderen had zijn moeder er toch voor gezorgd dat de kinderen werden opgevoed met liefde voor het Vlaamse thuisland. Hij was de man die mijn interesse voor Vlaanderen aanwakkerde.

Met zo’n groep goede vrienden was Nederlands studeren een leuke bezigheid. Er heerste een gezellige sfeer, gelukkig want de cursus zelf was een beetje saai. Dat kwam door het leerboek Actief Nederlands van Prof. van Passel. Zoals vele leerboeken moest deze uitgave zonodig de politiekcorrecte onderwerpen van toen volgen. Maar aan teksten over betogende dolle mina’s en provo’s hadden wij niet zo veel.

Dankzij de cursus in Steenvoorde ontmoette ik allerlei interessante mensen. Ik herinner me nog de dag dat een hele delegatie van het KFV op bezoek kwam. Daar maakte ik kennis met Luc Verbeke, toen algemeen secretaris van het KFV, en ook met André Demedts en Cyriel Moeyaert.

Ik was in de wolken over deze eerste contacten over de schreve. Een nieuwe wereld ging open. Ik werd prompt door Luc Verbeke uitgenodigd op een Frans-Vlaamse dag in …Waregem, stad die ik toen niet eens wist te liggen op de kaart. Dat klonk hoopvol maar ver. Gelukkig vond Luc Verbeke een oplossing en een chauffeur. Cyriel Moeyaert ging daar voor zorgen en ik moest maar zo snel mogelijk naar Ieper komen voor een babbeltje.

In mijn oude woordenboek vind ik op een los velletje een bizarre vertaling : “Couverture du Brasseur 3”. Na lang nadenken realiseer ik me dat dit moest staan voor … “Deken de Brouwerstraat” waar Cyriel toen woonde. Tot waar obsessioneel vertalen leiden kan.

Zo vond ik de weg naar Ieper, waar Cyriel Moeyaert woonde, en later naar Waregem voor de jaarlijkse cultuurdag. Cyriel moedigde me aan om met hem altijd Nederlands te spreken zonder angst om fouten te maken. Naar Ieper rijden werd snel een bijna wekelijks ritueel. Ik had er veel meer aan dan aan die saaie cursussen. Cyriel was als inspecteur Nederlands de beste mentor die ik kon dromen, alsook een uitmuntend Frans-Vlaanderenkenner.

Wie ook dikwijls de cursisten bezocht was Jean-Paul Sepieter, Frans-Vlaming en student apotheker, die vlot Nederlands sprak. Het klikte tussen ons en Jean-Paul bracht me in contact met de universitaire kringen in Rijsel. En ook met Nederland waar hij graag vertoefde.

Na twee jaar stopte ik met de cursus Nederlands. Het ging voor mij niet snel genoeg: na zes maanden kende ik alle boeken van de drie jaargangen van buiten. En de verveling nam snel toe.

Na mijn afscheid van de cursus Nederlands in Steenvoorde had ik me voorgenomen zelf het initiatief te nemen in mijn geboortedorp Kaaster. Ik kreeg van de burgemeester, mevrouw Gournay, toestemming om een cursus Nederlands te geven in het gemeentehuis van Kaaster.

De cursus, opnieuw door toedoen van Luc Verbeke gesteund door het KFV, was vrij succesrijk. Bij de start kon ik rekenen op een twintigtal leerlingen. Zelf moest ik voor elke les hard oefenen en ik geef graag toe dat ik een slechte pedagoog was.

Welke moedertaal in de scholen?

Jean-Paul Sepieter die ik op de cursus Nederlands ontmoette, gaf me een andere kijk op Frans-Vlaanderen. Hij bracht me ook, op een beslissend moment, dichter bij Nederland.

Zo verbleven wij samen enkele dagen in Groningen. Het was in 1973, het jaar dat het lied We were al wounded at Wounded Knee nummer één stond in de hitparade van radio Veronica en in Nederland overal te horen was.

Ons bezoek aan Groningen was een springplank voor mijn latere verblijf aldaar om mijn Nederlands te verbeteren. Wij waren ook vol bewondering voor Friesland met zijn Fryske Akademie, zijn tweetalige borden en zijn Berenburg.

Hekkerschreeuwen (het moest eigenlijk Nekkerschreeuwen geweest zijn), vereniging voor opbouwwerk en volkscultuur, die wij samen uit de grond stampten, droeg de stempel van deze Nederlandse contacten .Onze plannen en ideeën werd zowel geïnspireerd door de Waddenzee als door het Bretoense of het Occitaanse streven naar autonomie . Wij lazen l’Enracinement van Simone Weil en de boeken van Guy H&eacut;raud, Paul Sérant, Robert Lafont, Yann Fouéré, Olier Mordrel en Morvan Lebesque.

We legden nieuwe accenten. Wij waren bij de eersten om ecologische thema’s aan te snijden zoals het pleidooi voor witte fietsen in de Frans-Vlaamse steden. Of onze actie tegen de bouw van de atoomcentrale van Grevelingen. Of om te spreken over de nood van een zomeruniversiteit en van een volkshogeschool in Frans-Vlaanderen.

Omtrent kleinkunst, volksmuziek, volkssporten, locale architectuur en het onderwijs van de volkstaal namen wij opvallende initiatieven. En de plannen van Jean-Paul om zich kandidaat te stellen in de locale politiek maakten enkele burgemeesters, terecht, ongerust.

De volkstaal opnieuw leven inblazen als brug tot het Nederlands was een goeie zet op het moment dat 120.000 Frans-Vlamingen nog Vlaams spraken. De leuze ’t Is schoon Vlaamsch te klapp’n herinnert zich nog iedereen. Ook dit was een idee van Jean-Paul die in veel dingen een pionier was. Maar wij voegden er onmiddellijk aan toe: ons Vlaams is een dialect van het Nederlands, taal van (toen) twintig miljoen Europeanen. We vonden het geen optie om het Vlaams te promoten als concurrent van het Nederlands.

Ik ben bezorgd om – en voel me een beetje mede verantwoordelijk voor – de huidige situatie waarbij sommigen het Vlaams willen promoten als een taal, los van, of zelfs tegen, het Nederlands. Het gaat in dezelfde richting als, in de vorige eeuw, met de keuze van het Luxemburgs in het Groothertogdom, of van het Elzassisch in de Elzas, in de plaats van of, beter gezegd, tegen het Duits.

De Franse jacobijnen lachen in hun vuist om zo veel Vlaamse naïviteit. Sommige Franse instanties zijn deze evolutie genegen omdat ze geloven dat het promoten van dialecten minder bedreigend is dan een te sterke aanwezigheid van grotere cultuurtalen op het Franse grondgebied. De taal als voorbereiding van de weg naar het separatisme, weet je wel.

Bij Hekkerschreeuwen hebben wij het Nederlands nooit uit het oog verloren. Het is boeiend bezig te zijn met dialecten en met de geschiedenis van het Nederlands. Maar ook in West-Vlaanderen leert men op school Nederlands. En dat moet voor Frans-Vlaanderen uiteraard ook de bedoeling zijn.

Vlaams als taal van het volk en Nederlands als taal van de elite is een modieus klassenstrijdstatement, pas in onze tijd gelanceerd. Wie ooit een oude Nederlandstalige tekst in een archief of een gebouw in Frans-Vlaanderen heeft gelezen, weet dat dit niet klopt. De pastoor en de werkman in een Frans-Vlaams dorp spraken dezelfde taal. Alleen had de ene gestudeerd en kon hij schrijven, de andere niet.

Met de spelling van dat Vlaams loopt het ook de foute weg op. Wie het goed bedoelt, zou er voor moeten zorgen dat de schrijfwijze van het Vlaams niet of zo weinig mogelijk afwijkt van die van het Nederlands. Maar het tegendeel is waar. De betrokkenen kennen hun klassiekers niet want zelfs Guido Gezelle, nochtans dé grote verdediger van het West-Vlaams, schreef geen dialect, merkt Prof. Dr. Jozef Boets terecht op.

Het is niet correct te beweren dat men zich met het Vlaams in Vlaanderen kan behelpen. Alle betrokkenen weten maar al te goed dat het Vlaams amper twintig kilometer voorbij “de schreve” al niet meer te begrijpen is.

Het spijt me voor mijn oud-leerling op de cursus Nederlands in Kaaster .Jean Paul Couché, die met zijn vereniging ANVT enkel maar het Vlaams promoot. Ik deel volkomen de mening van oud-burgemeester en volksvertegenwoordiger Jean Delobel: “het onderwijs van het Vlaams is het beste en het slechtste van alle dingen – als dat een doel op zich wordt”. Anno 2010 moeten de Frans-Vlamingen natuurlijk Nederlands leren en is dit de taal die moet worden onderwezen.

Dankbare overpeinzigen

In zijn “Overpeinzingen” bedankt de stoïcijnse keizer-filosoof Marcus Aurelius uitvoerig zijn ouders en leermeesters voor wat ze voor hem deden. Op mijn beurt ben ik de mensen die me de weg hebben getoond naar de Nederlandse taal en cultuur ontzettend dankbaar. Ze hebben mijn leven een nieuwe wending gegeven.

Het Komitee voor Frans-Vlaanderen dat hierin een beslissende rol heeft gespeeld, krijgt een bijzondere plaats in mijn hart. Ik ben de bezieler van het KFV, Luc Verbeke, en zijn medewerkers ook zeer dankbaar omdat ze me de mogelijkheid gaven om in het openbaar te spreken op de Cultuurdagen. Dit gaf me de gelegenheid op jonge leeftijd in het publiek te leren spreken en het debat aan te gaan. Dit heb ik in mijn verdere leven goed kunnen gebruiken.

Dankzij een andere steunpilaar van het KFV, André Demedts, kreeg ik de kans om voor radio West-Vlaanderen, in het programma De Zonnewijzer, over Frans-Vlaanderen te spreken. Ik was toen amper 18 jaar, en die oefening in het Nederlands voor een microfoon was voor mij een echte uitdaging. En een ware beproeving voor de toenmalige directeur van radio West-Vlaanderen, Valère Arickx, die me telkens persoonlijk twee uur dictieles gaf voor twee minuten spreektijd.

Met die eerste ervaring kon ik dan later correspondent worden voor de krant Gazet van Antwerpen. Mijn Nederlands was toen nog voor veel verbetering vatbaar. De enige oplossing om mijn taal definitief te leren beheersen was een tijdje in Vlaanderen te verblijven. Erasmus heet dat vandaag, zoals de naam van mijn oud woordenboek.

Ook dit heeft het KFV via André Demedts voor mij geregeld en zo kwam ik voor een jaar naar Antwerpen om mijn studies van het Nederlands te vervolmaken. Na dat jaar ben ik in Antwerpen gebleven. Maar dat is dan weer een ander verhaal.

Wido Bourel

Verschenen in KFV-Mededelingen, jaarnummer 2010, 38e jaargang
Gepubliceerd

23.08.2012

Kernwoorden
Reacties